Begin jaren zeventig: de kunstzinnige Kaius zit geprangd tussen zijn uitgesproken vrijzinnige moeder en zijn diepgelovige oma, die elke zondag dociel de televisiemis volgt. Via het danseresje Anna leert Kaius haar prikkelende dandy vriendje André, de zoon van zijn leraar zedenleer kennen. Deze getalenteerde jongen schildert en verkoopt zelf ook namaakiconen, daarin geholpen door een mysterieuze kerel, Duivel. Samen reizen ze naar Bretagne. Kaius' voorliefde voor het werk van Samuel Beckett, zorgt voor een grappige, maar ook wat pijnlijke ontmaskering van de gastenmonnik in het klooster waar ze naartoe trekken. Kaius' gevoelens voor Anna zullen pas echt openbloeien wanneer haar welzijn door drugs bedreigd wordt, en hij haar op passionele wijze voor de ondergang behoeden wil.
Muziek speelt een bijzondere rol in deze ode aan de liefde, en vertelt in aparte, alternerend hoofdstukken, nog een heel eigen verhaal.