Kwaad bloed
De meltdown van een witte man
Henk van Straten In Henk van Stratens nieuwe roman refereert hij aan cancel culture en de afwaardering van machomannen. Het maatschappelijk gekrakeel is niet van de lucht.
Henk van Straten begint zijn nieuwste roman sterk, want de openingszin bevat en belooft veel: ‘Toen Julio Iglesias en ik op mijn veertigste verjaardag onder een hoopvol en dus leugenachtig lentezonnetje van de apotheek naar huis liepen zag ik voor mijn deur de twee mannen staan die verantwoordelijk zouden zijn – of toch op z’n minst indirect verantwoordelijk – voor mijn veroordeling tot zes jaar gevangenisstraf plus tbs.’
Daar zit veel in: iets raars dat komisch is (deze Julio zal niet de Spaanse sterzanger zijn, maar, gokje, een hond?), een spanningsopwekkende vooruitwijzing over de plot (gevangenisstraf!), maar vooral een toon, in dat zonnetje dat ‘hoopvol en dus leugenachtig’ schijnt. Zwartgallig, tikje zelfingenomen – en ánderen die verantwoordelijk zijn voor zijn veroordeling, dat geeft te denken over de betrouwbaarheid van dit relaas, zeker als de verteller zijn standpunt meteen afzwakt (‘indirect verantwoordelijk’). En vergeet die apotheek niet: helemaal gezond is deze verteller dus niet, al belemmert zijn medische toestand hem niet om te wandelen met de hond (inderdaad Julio). Het gaat om een antidepressivum en een kalmeringsmiddel, blijkt even later; in combinatie met de voorbode van de veroordeling bepaald geen geruststellende mededeling aan het begin van een roman.
Witte mannen
Zo, met die middelen, binnen kort bestek, wekt Henk van Straten (1980) de verteller-hoofdpersoon van zijn roman Ernest Hemingway is gecanceld meteen tot leven. Die titel stuurt de verwachtingen ook al een duidelijke kant op: dit is een roman die aan de actualiteit ontsproten is, refererend aan cancel culture en de afwaardering van machomannen als Hemingway. Het belooft dan ook, zo staat aan het begin van het boek, het tweede deel te zijn van wat Van Straten zelf zijn ‘Witte mannen-trilogie’ noemt – een onderwerp dat hij overigens in 2015 al aanroerde in Bidden en vallen, dat geen onderdeel was van deze trilogie.
De trilogie begon goed, met de uitstekende novelle Kwaad bloed, die bij verschijning vorig jaar eigenlijk te weinig lof toegezwaaid is. Dus nu eerst even: dat was een huiveringwekkende minithriller, met zoveel gruwelijkheid dat je niet meteen begrijpt hoe het kan dat het verhaal toch niet uit de bocht vliegt, maar, integendeel, volstrekt geloofwaardig blijft.
Een welgesteld echtpaar wordt op een middag in hun villa overvallen door een gebivakmutste indringer. Hij komt niet voor roof, maar voor wraak. Hij komt hen tergen, sarren, folteren, doodsangst aanjagen, zijn gewelddadige agressie laat hen lijden en alle hoop verliezen – want zij zijn de (schijnbaar willekeurige) vertegenwoordigers van de zelfingenomen elite, die de vernietiging van de cultuur ingezet heeft: een cultuur die nergens meer voor durft te stáán. Waardoor ‘het domme, boze volk’, waarover de indringer hen gloedvol onderricht, opgescheept zit met ‘weekheid’ en ‘lafheid’, met ‘altijd weer dat pleasen, altijd de hijgende hond met de tong uit de bek’. Onderworpen aan het geweld kan de heer des huizes ook niets anders dan smeken dat het ophoudt – en net dat vernederende smeken is het probleem.
Seksueel overschrijdend gedrag
Die houding wekt de woede van de indringer, die zijn slachtoffers toch niet willekeurig gekozen blijkt te hebben. Dat hing al even in de lucht, dankzij een intrigerend vertelperspectief: de verteller beschrijft de overval via beelden van beveiligingscamera’s. Later wordt zijn rol groter en dat vormt een geweldige wending, die de herkomst van de grieven, dat kwade bloed, slim verklaart én heel nabij brengt. Het is een menselijk verhaal over de beweegredenen van een vernederd individu – en die motieven maken tegelijk de woede van alt-right uit. Van Straten vertelt op zichzelf al een ijzingwekkend en beklijvend verhaal, maar laat dat zichzelf overstijgen doordat hij het politieke zo overtuigend laat overlappen met het persoonlijke. Hij verdiepte zich zozeer in de vernederde man, dat je als lezer niet anders kunt dan hem begrijpen. Wat ongemakkelijk genoeg ook betekent: begrip voor de gruwelijkheden die de overvaller begaat.
Dat belooft dus wat voor Ernest Hemingway is gecanceld, dat Van Straten wel net anders toonzette. Opnieuw gaat het over de meltdown van een man (ja, een witte) voor wie een gevoel van vernedering de basishouding is en zo door de aantasting van zijn ‘mannelijkheid’ grip verliest op wie hij is: een identiteitscrisis als een tikkende tijdbom. Maar in deze roman doet de buitenwereld er veel meer toe – waar Van Straten het in Kwaad bloed klein hield, staan nu de ramen wagenwijd open. De hoofdpersoon, fotocurator in een museum, valt uit de gratie door seksueel grensoverschrijdend gedrag, ziet zijn fototentoonstelling over Hemingway ‘gecanceld’ worden door gekwetste activisten, en dan zijn er ook nog Black Lives Matter-demonstraties.
Veel maatschappelijk gekrakeel dus dat de roman binnenstroomt, en Van Straten beschrijft het met aandacht en genoeg scherpte om er boeiende episodes van te maken. Je ziet de schrijver bijvoorbeeld met overgave en met precies de juiste taalregisters een hele talkshowdiscussie over racisme weergeven, waarin alle argumenten langskomen en de pijnpunten schrijnen. Maar in de opbouw van de roman wringen die invloeden-van-buitenaf ook ergens. Zoals de fotocurator zich afvraagt, als zijn Hemingway-expositie ter discussie staat: ‘Waarom kan het individuele leed, of de individuele schoonheid, geen kunst meer zijn? Waarom moet het allemaal iets zeggen over nú?’ Een mogelijk antwoord: omdat er zoveel maatschappelijks speelt in de wereld waarin de schrijver en lezer leven, dat zo dichtbij komt, zo persoonlijk wordt, dat er niet aan te ontkomen is. Dat lijkt althans wat er in Van Stratens roman aan de hand lijkt.
Volkse jongens
Wat daarin wringt is dat de gevolgen van al dat gekrakeel voor Van Stratens hoofdpersoon minder uit de verf komen dan de roman nodig heeft. Sterk doorvoeld is vooral hoe zijn ego gekrenkt is door de relatie met zijn ex-vrouw, die slimmer was, beter in staat tot reflectie, tot zijn frustratie. En wonderlijk geloofwaardig is ook de vriendschap die zich ontwikkelt met zijn dakdekkers (die hem in de openingszin voor zijn huis opwachtten): volkse jongens, die de praatgrage, elitaire fotocurator van no-nonsense-repliek dienen en hem en zijn puberzoon meetrekken naar een cursus middeleeuws zwaardvechten.
Welke invloed dat heeft is voelbaar: over het zwaardvechten schrijft Van Straten meteen alsof er echt bloed vloeit, zo werkelijk voelt het dus voor zijn hoofdpersoon, het hélpt. Maar dat #metoo-lijntje, dat Hemingway-cancelen, die BLM-demonstratie: ze lijken vooral meer olie op hetzelfde vuur – waardoor ze niet veel meer dan een oppervlakkige, enigszins willekeurige rol hebben. Alles draagt bij tot de meltdown van de hoofdpersoon: de ene avond injecteert hij zich met gifkikkergif, de volgende avond houdt hij een satanistisch ritueel. Maar al die verschillende episoden maken de roman wel onevenwichtig – want andere passages overtuigen méér.
Die tonen waar Van Stratens kracht vooral ligt: bij het persoonlijke, het ‘individuele leed’. Bij het tonen van zijn hoofdpersoon, diens sterke en zwakke plekken, diens menselijkheid en interacties. De vriendschap met de dakdekkers bijvoorbeeld, niet alleen omdat Van Straten hen krachtig neerzet (door ze telkens ‘jij’ en ‘jou’ te laten zeggen in plaats van ‘je’), maar omdat hij zorgt dat ze het type ontstijgen. Wat voor mensen zij zijn en hoe dankzij hun levenshouding de naamloze hoofdpersoon (een nobody!) met zichzelf geconfronteerd wordt – daar zit het leven in, daar komt het dichtbij.
2020-01-15 Thomas de Veen
ISBN | 9789038809205 |
---|---|
Aantal pagina's | 112 |
Datum van verschijning | 20200703 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 125 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 11 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres