Niet ik
De ontwikkeling van haar seksualiteit bleek helemaal niet zo vrolijk en ongedwongen
Yolanda Entius In deze roman, een kernboek in Entius’ oeuvre, beseft een actrice dat ervaringen uit haar jonge jaren haar liefdesleven veel meer bepaald hebben dan ze dacht.
Er gebeurde niet écht iets, welbeschouwd, op die avond, toen actrice-in-opleiding Lena met een vriendin op bezoek was bij hun twintig jaar oudere Toneelschooldocent, een gezien theaterregisseur in het Amsterdamse wereldje, met het uiterlijk van Tsjechovs oom Wanja. De vriendin vertrok en er worden avances gemaakt, door háár naar hem welteverstaan. Dimitri ligt voor pampus op zijn bed, zij vlijt zich tegen hem aan, kust hem, ‘Mijn tepels schuren tegen zijn overhemd’, maar dan niets, de tijd stolt – en dan duwt hij haar weg.
Per saldo dus niets, concludeert Lena. En toch is dat te gemakkelijk gezegd, want ‘mateloos verliefd’ op Dimitri was en bleef ze, waardoor dit een sleutelscène is in de roman Niet ik van Yolanda Entius (1961). De schrijfster speelt aanvankelijk met lezersverwachtingen, door middel van haar personages en decor en thematiek, en door wat je als hints opvat, bijvoorbeeld dat de verteller opsomt dat liefdes ‘in soort en in maten’ bestaan en ook die liefde noemt ‘die een MeTootje blijkt’. Vroeg in de roman accepteert de hoofdpersoon-verteller een docentenbaan op een kunstacademie, die onverwacht begint met een sessie als naaktmodel – wat ze, promiscue, doet. Naderhand breekt het haar toch op: ze wijt het aan de acteursangst om voor een publiek naakt en kwetsbaar te zijn, niet aan de letterlijke naaktheid.
Stoute spelletjes
Als lezer twijfel je dan al aan haar oordeel, zoals ze dat zelf ook begint te doen: wat zit haar toch zo dwars? Haar ervaringen als vrouw, ben je geneigd te denken. Of is dat conditionering: dat je in een verhaal over een acteur en een (oudere, mannelijke) regisseur gespitst bent op een verhaal over grensoverschrijdend gedrag? Aanvankelijk lijkt de roman een andere nadruk te leggen: Lena’s brandende verlangen naar intimiteit.
Entius laat Lena terugblikken, in een deel dat ‘2001-1965’ heet en bijna het gehele boek beslaat. Ze weegt haar verliefdheid op regisseur Dimitri, akkert haar herinneringen door om te begrijpen hoe die toch zoveel invloed op haar kon hebben. Ze weigert pertinent de verhouding, of de non-verhouding eigenlijk, in MeToo-context te bezien – want zíj was toch de actieve, vragende, verlangende partij? Typisch: wie badinerend spreekt over een ‘MeTootje’, zoals Lena doet, kan zich dat nog niet per definitie veroorloven. Maar Niet ik is niet voor niets de titel.
Dat blijkt wel uit de hoofdstukken waarmee die over de theaterwereld afwisselen. Daarin speelt de jonge Lena als een derde persoon de hoofdrol, terwijl de volwassen Lena steeds in de eerste persoon over zichzelf vertelt. De eerste keer dat die omschakeling plaatsvindt (verrassend, want we zijn dan al ruim zeventig pagina’s op weg) leest dat opmerkelijk stroef – een gevoel dat nooit helemaal verdwijnt uit die verhaallijn. Het is een effect dat tegelijk vervelend (want als lezer haper je) én passend is: de afstand die de verteller neemt tot ‘de Lena die ik me herinner’ kost kennelijk echt even moeite. De jeugdherinnering is dan ook niet onschuldig – er is iets gebeurd met de (mannelijke) oppas die zij als meisje had, en er wordt om de hete brij heen geschreven. Maar uit die hoofdstukken over de jonge Lena blijkt steeds duidelijker dat de ontwikkeling van haar seksualiteit helemaal niet zo vrolijk en ongedwongen was.
Zo’n romanstructuur is in opzet veelbelovend: we zien hoe de vrouw is vastgelopen, en dat wordt doorsneden met scènes die de vorming van haar vrouwelijkheid tonen, van een jeugd waarin ze zich een ongewenste dochter voelt tot stoute tienerspelletjes en het zelfverwijt van een beschaamde, zichzelf verontschuldigende jonge vrouw. Maar de uitwerking in Niet ik maakt die belofte niet waar, vooral omdat de stijl niet overtuigt. Entius’ taal in vooral de ‘volwassen’ ik-vertelling is een conflicterende mix van spreek- en schrijftaal: een autobiografisch verslag met gezochte metaforiek. ‘Ik wilde me zo graag verplaatsen! Uít mezelf en ín de wereld. En hij… Hij had dat gezien’, staat er het ene moment bakvissig en rauw, en op andere momenten grijpt de verteller naar verfraaiende beeldspraak, die geregeld sleets uitpakt: over een jonge vrouw als dom gansje, dat ‘gakt’ en na een ‘vleugellamme vlucht’ iets voelt ‘klapwieken in mijn buik’. In het slechtste geval is het pathetisch en rommelig, als Lena schrijft over ‘dat stuwmeer aan emoties dat nu als een blok ijs op mijn maag lag’, of nodeloze mooischrijverij: ‘Een bleke maan dobberde, omringd door sterren, als een gondel in een zwarte zee.’
Geworsteld
Niet ik is niet toonvast – alsof ermee geworsteld is, alsof er gepoogd is de voor een roman benodigde afstand te nemen, maar vaak de rauwe ervaring prevaleerde, met het gevolg dat die in machteloze clichés op papier belandde (‘Vechten zal ik, tot het bittere eind’). Dat feilen wordt overigens wel gethematiseerd in de roman: het gaat over een actrice die zich ontwikkelt tot schrijver, van een kind dat de dingen meemaakt tot een volwassene die erop reflecteert, en van die ontwikkeling is de roman de weerslag. Maar pas wanneer de verteller na tweehonderd bladzijden ontdekt dat ze niet hoofdzakelijk een intimiteitsprobleem heeft, wordt de toon helder en krachtig. Dat is het moment waarop ze anders gaat denken over die talloze ‘mini-MeTootjes, zaken die ik zo normaal was gaan vinden’, en daarmee over hoe zij als vrouw geconditioneerd is.
Het is ook het moment dat de grens tussen Lena en de auteur flinterdun lijkt te worden – en de roman dééd al aan als een sleutelroman over het theaterwereldje. Lena heroverweegt een gebeurtenis op jonge leeftijd, een verkrachting die ze ‘om er grip op te krijgen en me van het slachtofferschap te bevrijden, klein gedácht’ had. Wat ze daar beschrijft is een goed herkenbare verwijzing naar Entius’ sterke roman Abdoel en Akil (2017), waarin een jonge vrouw de schuld voor andermans wangedrag op zich neemt en daar vrede mee lijkt te hebben. Niet ik, waaraan een vergelijkbaar uitgangspunt ten grondslag ligt (die oppas!), komt tot een ander, eenduidiger oordeel. Het lijdt daarom geen twijfel dat dit een kernboek in Entius’ oeuvre is, waarin ze zich op haar eerlijkst toont – maar waaraan je de worsteling nog afziet. Wrang is dat, want vanuit de optiek van de lezer blijft het een bezwaar. Die weet: als Entius meer afstand neemt, schrijft ze, zoals bij Abdoel en Akil, een gavere roman.
19-03-2021 Thomas de Veen
ISBN | 9789028223042 |
---|---|
Aantal pagina's | 240 |
Datum van verschijning | 20210305 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 131 mm |
Hoogte | 211 mm |
Dikte | 23 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres