Paradijsvogel boven de Hoge Woerd
Een ouderpaar rouwt. Hun twaalfjarige zoon Ilias stierf in 2015 na een aanrijding met een bus. Abdelkader Benali (1975) werd door de moeder aangezocht om de dagboeken die zij erover volschreef, om te werken tot een verhaal. Hij kon er, zo klinkt het in het boek dat dit opleverde, Paradijsvogel boven de Hoge Woerd, ‘echt werk van [...] maken,’ ‘er een eind aan breien’. Het zelf in een definitieve (boek)vorm gieten, zou voelen als verraad aan haar zoon: ‘Er valt niks te verwerken. Afval verwerk je. Een kind niet. En ik ga het ook geen plek geven want ik ga mijn kind niet achterlaten. En ik ga het ook niet loslaten want loslaten maakt me woedend. Welke ouder laat zijn kind los. Geen sprake van.’
In een verhaal door een ander zou Ilias in zekere zin voortleven, was haar idee. Er zou een extra dimensie aan hem worden toegevoegd, alsnog, als hij inspiratiebron kon zijn. Bovendien had ze in de vele boeken over rouw, die ze na zijn dood las, weinig herkend van waar zij en haar man in terechtkwamen. Een boek over ‘rouwen vanuit een andere traditie’ kwam ze niet tegen. Zij groeide op in Nederland, haar man in Marokko. Ze gaan met de dood heel anders om: ‘De rouw dreef ons uit elkaar, ieder in zijn eigen zee [...]. Nooit viel onze rouw samen.’
Het is dus echt gebeurd, de tragedie die aan deze nieuwe Benali ten grondslag ligt. Dat is ontzagwekkend en het stemt vol mededogen, natuurlijk. Maar tegelijkertijd kun je er niet omheen dat er ‘roman’ op de titelpagina staat. Daarmee heeft Paradijsvogel boven de Hoge Woerd de pretentie los van de grondslag echt een verhaal te zijn. En zo bezien is het boek niet geslaagd. Benali stipt tal van interessante zaken aan, maar zet niets op scherp. Hij toont telkens een glimp van iets potentieel ingewikkelds. En dekt het weer toe. Zelfs als het perspectief verschuift van de moeder naar de vader, verandert daarin niets.
De personages mogen elkaar dan niet zo goed (meer) begrijpen, tot een conflict, een stevige, doorgetrokken verhaallijn, komt het nergens. De ouders stumperen rond. De een filosofeert, de ander pelt een sinaasappel. De een reist naar familie buitengaats, de ander blijft thuis. De een schrijft dingen op, de ander rijdt rond in een auto. En dan? Dan niets. Ze ‘ploffen’ wel weer in elkaars armen (zoals Benali omhelzen beschrijft, een vreemde woordkeuze want ‘ploffen’ doe je op een bank of een matras).
Paradijsvogel boven de Hoge Woerd heeft een titel die je wel begrijpt na lezing, maar die al iets van de merkwaardigheid van het boek in zich draagt. Dit geldt ook voor het omslagbeeld, grauw van nietszeggendheid, niet van de erin vervatte pijn. Stilistisch struikel je nogal eens: een woord wordt ‘een wondwapen’ genoemd dat de vader ‘voor zijn gezicht’ houdt. Als de moeder aan het graf bij gebrek aan een pen zinnen noteert op haar dijbenen (met haar vinger, niet met een pen), ‘(liggen) die over (haar) lichaam als larven in afwachting van ontpopping.’
Er zitten allerlei aanzetten in de roman, boeiende thema’s, zoals hoe om te gaan met de herinnering aan hoe lastig het opvoeden van het kind ooit was, hoe beide ouders nu snakken naar wat toen problematisch leek. Er wordt gerept van ‘dubbelbloedkinderen’ en hun kwetsbaarheid, en over de ‘eigen taal’ die de ouders onderling spraken, ‘die tussen de andere talen in zweefde, nooit af, gebroken, verweesd, maar wel vol groei en potentie.’ Totaal begrijpelijk is het, dat die taal nu averij oploopt, maar je krijgt er weinig van mee.
ISBN | 9789029540353 |
---|---|
Aantal pagina's | 224 |
Datum van verschijning | 20220907 |
NRC Recensie | 2 |
Breedte | 135 mm |
Hoogte | 215 mm |
Dikte | 20 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres