De hartenjager

René van Stipriaan
29,99
Op voorraad
SKU
9789021409528
Besproken in NRC
Bindwijze: Hardcover
Levertijd 1-2 werkdagen Verzendkosten € 2,95
  • Gratis verzending vanaf €50,-
  • Veilige en makkelijke betaalopties
  • Aangesloten bij Thuiswinkel Waarborg
  • Makkelijk bestellen ook zonder account
Afbeelding vergroten
Productomschrijving
Het leven van Gerbrandt Adriaensz. Bredero (1585-1618) was kort maar ongekend vruchtbaar. In nauwelijks acht jaar schreef hij honderden gedichten en liederen die tot de mooiste uit de Nederlandse literatuur behoren, en meer dan tien toneelstukken die nog altijd sprankelen van leven. Zijn kluchten, het blijspel Moortje en vooral de onweerstaanbare Spaanschen Brabander hebben door de eeuwen heen vele duizenden mensen onvergetelijke uren bezorgd.
Wie was Bredero? Het is een van de grote vragen van de Nederlandse literatuur. Over zijn leven is weinig bekend, zijn werk is heel concreet alledaags, maar tegelijkertijd ook raadselachtig. Hoe hield hij zich overeind in het van energie en spanning bruisende Amsterdam? In De hartenjager ontrafelt René van Stipriaan de mythen en mysteries rond een van de meest getalenteerde en vrijmoedige auteurs uit het Nederlandse taalgebied: zijn afkomst, zijn vriendschappen en liefdes, zijn enorme productiviteit en zijn plotselinge dood. Weinig is wat het lijkt.
Meer informatie
Auteur(s)René van Stipriaan
ISBN9789021409528
BindwijzeHardcover
Aantal pagina's360
Publicatie datum20181109
NRC Recensie5 ballen
Breedte161 mm
Hoogte237 mm
Dikte35 mm
NRC boeken recensie

Een literaire biografie krijgt pas echt betekenis als ze breeduit is ingebed in geschiedenis en cultuurhistorie. Illustere voorbeelden van dit model zijn Maerlants wereld (1996) van Frits van Oostrom en Anna Bijns van Antwerpen (2011) van Herman Pleij. Dit tweetal heeft nu een serieuze mededinger in De hartenjager van René van Stipriaan.

Zoals bij Jacob van Maerlant en Anna Bijns zijn de levensfeiten van Gerbrandt Adriaenszoon Bredero ternauwernood bekend. Zijn geboorte- en sterfdatum liggen vast doordat zijn vader die noteerde op het schutblad van een vertaalde editie van Livius’ Ab urbe condita uit 1541. In modern Nederlands hertaald luidt de tekst van die aantekening: ‘Gerbrandt Adriaenszoon Bredero is gestorven op 23 augustus 1618, op het uur van zijn geboorte, tussen negen en tien uur ’s ochtends; hij werd geboren in 1585 op 16 maart. Hij ligt begraven in de Heilige Stede, God geve hem het eeuwig leven, amen.’

Bredero’s vader kon niet vermoeden dat zijn zoon zo dicht bij het eeuwig leven zou komen dat zijn vierhonderdste sterfdag (deze donderdag dus) nog aandacht zou krijgen. Toch kun je vraagtekens zetten bij de huidige bekendheid van deze vroeg-zeventiende-eeuwse dichter en toneelschrijver. Voor tekstedities van zijn werk moet je naar het antiquariaat, en zijn theaterstukken, zoals de Klucht van de koe (1612) en Spaanschen Brabander (1617), worden nog zelden gespeeld. Dat is merkwaardig, want ‘In de wereld van Bredero,’ aldus Van Stipriaan, ‘wemelt het van de dubbele sporen, maar die worden altijd belichaamd door mensen van vlees en bloed. Zelden was Nederlandse fictie zo levensecht.’

Dat is een boude bewering, maar in De hartenjager krijgt die een stevige fundering van citaten, allusies en cultuurhistorische overwegingen. Bij Bredero, stelt Van Stipriaan, lijkt de nadruk te liggen op kennis van het leven op straat en in de herberg, maar die kennis is doortrokken van een scherpe levensbeschouwelijke visie. Om dat aan te tonen wordt de dichter in De hartenjager centraal in de politieke en religieuze ontwikkelingen van zijn tijd geplaatst. Zo komt Bredero in beeld als een geest die nog rijker en wendbaarder lijkt dan zijn oeuvre.

Waarachtige spiegel

Lange tijd is er anders naar deze dichter gekeken. Bij gebrek aan authentiek archiefmateriaal werd het werk als waarachtige spiegel van het dichtersleven beschouwd. Dat begon bij Jan ten Brink (1859), werd toegespitst door J.B. Schepers (1905) en J. Prinsen J.Lzn. (1919) en bevestigd door J.A.N. Knuttel (1949). Volgens Van Stipriaan sloeg vooral Schepers op hol. Diens oplossingen, schrijft hij, ‘waren spitsvondig en ook radicaal. En als het moest werden de feiten er op aangepast.’ Schepers richtte zich op de liefdes die in Bredero’s dichtwerk een rol leken te spelen. Hij wilde vooral weten wie de ‘Margriete’ was die Bredero in gedichten en liederen bezong.

Met deze romantische interpretatie werd in het jubileumjaar 1968 voorgoed afgerekend. Tijdens de officiële herdenkingsbijeenkomst sprak de Vlaamse hoogleraar A.A. Keersmaekers over ‘Bredero en de Zuidelijke Nederlanden’. Aan het eind van zijn betoog onthulde hij dat hij zestig gedichten van Bredero had ontdekt. Die verzen waren oorspronkelijk onderdeel van de Nederlandse vertaling van Histoires tragiques van François de Belleforest en Pierre Boaistuau. Dit Franse proza was in 1612 voor een deel door Reinier Telle vertaald. Tussen de prozateksten stonden ook liedjes en gedichten, en Keersmaekers bewees dat die door Telle waren vertaald, maar door Bredero berijmd. De meeste waren onbekend, maar er waren ook teksten bij die wél bekend waren. Het ‘Aendachtigh ghebedt’ bijvoorbeeld, dat in 1622 het Groot lied-boeck afsloot. Dat vers leek te bewijzen dat Bredero zich aan het eind van zijn leven had bekeerd, maar bleek nu dus geen oorspronkelijk werk. En dan waren er ook aan Margriete gewijde gedichten. Bredero’s amoureuze mosterd kwam dus uit Frankrijk.

Sympathieke keizerinne

Met nauw verholen instemming citeert Van Stipriaan de slotwoorden van Keersmaekers: ‘[…] de geldende opvatting over Bredero’s verliefdheden zal in het licht hiervan enigszins moeten gewijzigd worden. […] Misschien zullen sommigen het betreuren, dat de sympathieke keizerinne Margriete wellicht van de lijst wordt geschrapt als Bredero’s grootste liefde. Aan de intrinsieke waarde van zijn poëzie zal deze ontdekking evenwel niet veel veranderen.’

Dat was te bescheiden. Met Keersmaekers onthulling werd een biografie van Bredero een onmogelijke opgaaf. Garmt Stuiveling had beloofd dat hij een levensschets zou schrijven, maar beperkte zich in 1970 tot een Memoriaal, waarin wat feitelijk bekend was over Bredero en zijn werken op rij werd gezet. Het was duidelijk, concludeert Van Stipriaan aan het eind van zijn hoofdstuk over Bredero in de ogen van latere generaties: de ‘psyche’ van de dichter was voor onbepaalde tijd onbegaanbaar terrein. ‘Zijn opvattingen, zijn mensenkennis, zijn blik op zichzelf, zijn kijk op de wereld, wie durfde er nog iets over te zeggen?’

Dat doet René van Stipriaan nu zelf in De hartenjager. Vertrouwenwekkend is dat hij zich als biograaf behoedzaam opstelt. Kenmerkend is zijn dank aan meelezer Jeroen Jansen, de bezorger van Bredero’s Proza (2011). Op momenten dat het ertoe deed vroeg deze ‘Weet je dat wel zeker?’ En nee, zekerheid was en is er niet, of zelden. Wie de ziel van een schrijver via diens werk wil blootleggen, kan op een dwaalweg belanden. Van Stipriaan blijkt een ideale verkenner, die soms openlijk toegeeft dat hij de kaart niet vertrouwt. Die houding wordt vooral duidelijk in zijn beschouwingen over Bredero’s overlijden. De doodsoorzaak is onbekend, maar sommige teksten van de dichter wekken een vermoeden van zelfmoord. Zoals wanneer Jupiter in het nagelaten spel Angeniet over de slechte invloed van vrouwen spreekt:

Door dien dat icker veel ellendich sie vergaan:

Die meest een vroege doot voor haar besteck verwerven,

En uyt mistroostigheyd hand an haar selven slaan […],

Angeniet was onaf toen Bredero stierf. De dichter Jan Jansz. Starter voltooide de tekst, met enkele toevoegingen. Daarin beweert hij dat Bredero aan het eind van zijn leven met een toneelstuk wraak wilde nemen op een ontrouwe geliefde, en dat hij daarbij in liefdesverdriet overvallen is door de dood. Liefdesverdriet is niet dodelijk, stelt Van Stipriaan. De effecten ervan kunnen wel de gezondheid ondermijnen. ‘Zou het zelfverwaarlozing kunnen zijn? Vele mogelijkheden blijven open, ook de sinisterste: de uiterste wanhoopsdaad.’

Liefdeszaken

In De hartenjager worden alle argumenten van stal gehaald, maar is de schrijver voorzichtig met conclusies als het gaat om liefdeszaken en de dood. Alle voorzichtigheid ten spijt is zijn schrijfstijl lenig. Dat maakt het lezen van De hartenjager tot een durend genot. In Het volle leven (2002) had Van Stipriaan al een bedreven pen, maar daarin was hij niet echt zelf aan het woord. Hij toonde een verlokkelijke etalage van wat bekend was over onze vaderlandse geschiedenis en de literatuur tussen 1550 en 1800. Uiteraard was dat ook een etalage van zijn eigen kennis over die periode, maar hij liet er geen eigen theorieën op los. In De hartenjager gebeurt dat juist wel, en daarmee biedt deze biografie een nieuw, ruim geschakeerd beeld van Bredero. Daarin klinken echo’s van Van Stipriaans proefschrift, Leugens en vermaak (1996), en van het werk van zijn promotor en Bredero-kenner E.K. Grootes.

Het portret dat uiteindelijk van Bredero verrijst is dat van een schrijver met een mateloze kennishonger. Veel verder dan ‘kints-School-frans’ was hij in zijn jeugd niet gekomen, maar zijn oeuvre staat bol van verwijzingen naar klassieke, middeleeuwse, humanistische en eigentijdse bronnen. Daarbij was Bredero volgens Van Stipriaan een ‘wendbaar dichter, die goed om zich heen keek en er geen moeite mee had om van rol en perspectief te wisselen’. Zijn eerste grote stuk, Rodd’rick ende Alphonsus(1611), was al een duizelingwekkend veelzijdig bewegend geheel. In de loop van de zeventiende eeuw zou deze schrijfstijl onbegrip wekken in de toneelwereld. Niet veranderlijkheid, maar standvastigheid werd het adagium, met als voornaamste houvast de Aristoteliaanse eenheid van tijd, plaats en handeling. Die was in de serieuze stukken van de ‘peetvader van de klucht’ ver te zoeken. Classicisme werd nu het streven, in het bijzonder van het in 1669 opgerichte Nil Volentibus Arduum. Een prominent lid daarvan, Andries Pels, publiceerde in 1677 Q. Horatius Flaccus dichtkunst op onze tijden en zeden gepast. Daarin hield hij een pleidooi voor literatuur volgens de regels der kunst:

Niet als onze Ouders, die zich over Breêroôs trant,

En boertery vry los, ik zwyg, mét onverstand

Verwonderden, als waard in tóp te zijn verheeven.

Kerend tij

Het tij zou pas anderhalve eeuw later keren. In 1824 presenteerde Willem de Clercq Bredero als ‘eenen tweede Shakespeare’. Van Stipriaan gaat uitgebreid op deze vergelijking in. Het personage Kackerlack in Moortje (1615), stelt hij, lijkt op Iago in Shakespeare’s meesterwerk Othello, maar kwalitatief verliest Bredero. En toch: ‘Bredero en Shakespeare putten wel uit dezelfde verkleedkist. Ze tonen de hartstochten in hun meeslepende en corrumperende effecten. Met daarbij ook een bijzondere rol voor melancholie.’

Bredero was Amsterdammer in een stad die bruiste van de levenslust en handelsdrift. Maar de Antwerpse nieuwkomers gaven ook aanzet tot xenofobie, en in de strijd tussen rekkelijken en preciezen dreigde het calvinistisch corset. Bredero was een man van levenslust, maar in zijn laatste liefdespoging zocht hij rust. De hartenjager beschrijft het met zo veel reserve, dat de titel van deze biografie – met een knipoog naar Schepers – ironisch bedoeld lijkt.

Bestanden bij dit product
Inkijkexemplaar.pdf (153.52 kB)
Back to top