De kosmische komedie
Zagen de nazi’s die Westerbork bestuurden zichzelf als masters of the universe?
Frank Westerman In een meanderend lyrisch verslag over de betekenis van het heelal laat Westerman zijn fascinatie voor de sterrenkunde zien. Kamp Westerbork speelt er een grote rol in.
Frank Westerman houdt niet van de mythe van Icarus. Het verhaal over de jongen die met zijn aanplakvleugels te dicht bij de zon vloog en zijn lef en enthousiasme moest bekopen met een genadeloze val naar beneden, wil ons leren dat we niet te hoog moeten willen vliegen. Maar waarom eigenlijk niet? ‘Hoogmoed is óók moed,’ stelt Westerman in De kosmische komedie. Het boek is een ode aan het oermenselijke verlangen te reiken naar het onmogelijke, naar de sterren en het heelal.
De kosmos heeft hem altijd gefascineerd. Het had een haar gescheeld of hij was geen journalist geworden maar had sterrenkunde gestudeerd, hij zag ervan af omdat hij het maatschappelijk nut er niet zo van inzag. Nu trekt het heelal weer aan hem, juist vanwege de impact van astronomie op ons op aarde. ‘Wie anders naar de kosmos gaat kijken, kijkt ook anders naar zichzelf. Sterrenkijken zet aardse zekerheden op losse schroeven.’ De sterrenhemel als spiegel voor de mensheid.
Het is rijke thematiek die Westerman met verve behandelt in een weefsel van reportage, jeugdherinnering, essay, historische verhandeling en filosofische overpeinzing. Wie zijn eerdere werk kent, weet al dat hij kan schrijven en met veel zwier leidt hij de lezer door heden en verleden in Italië, Rusland en uiteindelijk India. Hij volgt astronomen, die onze blik op het heelal voor altijd veranderden en zagen dat de mens nietig is, en astronauten, die de mens juist weer tot hemelbestormer maken door de ruimte in te trekken, en daar niet zelden een aardse ideologische strijd uitvechten.
En hij reist naar zijn jeugd. Er wordt namelijk niet louter op astronomische schaal gereikhalsd in dit boek, maar ook op kleiner, mondainer niveau. Naar Jacinta bijvoorbeeld, het meisje waarmee Westerman als scholier op een klassenfeest in de sterrenkoepel belandt. Maar hij neemt de lezer vooral mee naar zijn jeugd omdat hij daar voor het eerst de radiotelescopen van Westerbork zag. Die twaalf reuzen werden daar in de jaren zestig neergezet terwijl het kamp werd afgebroken, en stonden op tien kilometer afstand van zijn school.
Dante
Zoals Dante zowel de hel als de hemel aandeed in zijn Goddelijke komedie, verkent ook Westerman een letterlijke hemel en spreekwoordelijke hel. Die hel is het doorgangskamp Westerbork, vanwaaruit meer dan 100.000 Joden naar de vernietigingskampen vertrokken. Deze spanning, tussen het verhevene van de radiotelescopen en het kwaad van het kamp, vormt het hart van het boek. Dat is geen gekke keus: natuurlijk spreekt het een schrijver tot de verbeelding. Die enorme apparaten, op steenworp afstand van het pad langs het spoor die nazi’s cynisch Himmelfahrtallee noemden. Allebei staan ze voor iets onbevattelijk groots. Dat moet iets betekenen. Toch?
Voor Westerman zijn het absolute tegenpolen. Hemel en hel, benoemt hij steeds weer, hoog en laag. ‘Dante verbond hemel en hel, Galileo verbrak die twee. Midden in het fluisterbos zijn brokstukken van beide neergekomen. Goed en kwaad als bric-a-brac tussen de lupines.’ Hij ziet het als symbool van de januskop van de mensheid.
Dat idee wordt een aantal keer herhaald, waardoor het wat sleets wordt. Omdat Westerman zo graag blijft hameren op de symbolische betekenis, maar de belofte van betekenis niet echt bevredigend wordt ingelost, ga je als lezer op een gegeven moment ook meedenken over de metaforische lading van dit al. En hoezo is het reiken naar het heelal dan eigenlijk het Goede? Is dat niet een te simplistisch contrast? De kosmos is niet per definitie goed, maar bij uitstek onverschillig. En het reiken naar het heelal kan, zoals Westerman zelf ook laat zien, zowel uit verwondering als uit ideologische en megalomane geldingsdrang voortkomen. Het is ook niet uitgesloten dat de nazi’s die Westerbork bestuurden zichzelf zagen als masters of the universe. Houdt het idee van absolute tegenpolen dan wel stand?
En wat te denken van een passage als deze: ‘Het meervoudige hemeloor [is] niet los te zien van deze aars van de wereld. Kennelijk bestaan zulke uitersten naast elkaar.’ (Dat in de wereld goed en slecht naast elkaar bestaan, is nogal wiedes.) ‘Als tegenpolen van goed en kwaad hebben ze elkaar nodig om uit te blinken in verhevenheid en laagheid, om dezelfde reden waarom God niet kan bestaan zonder de duivel.’ Wacht, is dat zo? Heeft Westerbork de radiotelescopen nodig om uit te blinken in laagheid?
Einde van de wereld
De ontwaarde symboliek en filosofische terzijdes lijken niet altijd even goed uitgewerkt, of hij stelt grote vragen om die vervolgens in de lucht te laten hangen. Een andere twijfelachtige terloopse overpeinzing komt naar aanleiding van een anekdote over eindtijdmanie in 1774. De Apocalyps zou eraan komen omdat een aantal planeten op 8 mei onfortuinlijk zouden samengroeperen, volgens een boek van een Friese dominee onder het pseudoniem ‘Liefhebber der Waarheid’. Dit pseudowetenschappelijke doemdenken lijkt voor Westerman wel wat op ‘clifi’, climate fiction. Net als de Icarusmythe vindt hij dat genre maar te negatief. ‘Hoe vaak in de geschiedenis is het niet al één voor twaalf geweest? En is het dan niet even zo vaak één over twaalf geworden?’
Het is nogal een uitspraak om de klimaatcrisis zo achteloos op een lijn te stellen met paniek over het einde van de wereld in 1774. Zou Westerman echt denken dat er over 300 jaar een boekje verschijnt dat onze zorg om klimaatverandering met eenzelfde mild geamuseerde blik beschouwt, meewarig haast? Ik help het hem hopen. Maar zulke grote thema’s vragen of om meer verdieping, of om minder vrijblijvende filosofische duiding. Westerman legt mooie verbanden, maar zijn talent en verlangen om overal poëtische symboliek in te ontdekken kan de lezer op een gegeven moment ook op de zenuwen werken.
Toch is het boek aanstekelijk in zijn enthousiasme voor de mystiek van het heelal. Want dat is een andere belangrijke laag: de gevolgen van de onttovering van kosmos. Westerman staat er zelf wat ambigu in. Hij bewondert de grenzeloze nieuwsgierigheid van de astronoom, maar deinst tegelijkertijd terug voor het wegrationaliseren van de raadselachtige schoonheid van het heelal. En dat lijkt steeds meer aan de orde. ‘De hemel is allang geen onneembare grens meer, nog even en de mensheid zal zichzelf uitroepen tot een ‘interplanetaire soort’.’
Heerlijk boek
Deze onttovering is niet alleen jammer voor de romantici die houden van kosmische mysterie, Westerman wijst er herhaaldelijk op dat het risico bestaat dat de moraal zoekraakt in de moderne wereld. ‘Als je, zoals [Galileo], de aarde uit het middelpunt van het universum kegelt, gaat dan niet ook het uitspansel aan flarden – als het filmdoek waarop we onze hoop en houvast projecteren? Waar moet je dan het paradijs nog zoeken? Waar de hel?’ Zo lijkt hij te suggereren dat ook de hel van Westerbork een uitvloeisel is van die wetenschappelijke, kille, goddeloze moderne wereld die de astronomen mogelijk maakten. Maar de complexe relatie tussen de Sjoa en de moderniteit wordt alleen maar even beroerd, niet werkelijk verkend.
Uiteindelijk is hij optimistisch. Het universum zal altijd onze verbeelding blijven prikkelen. ‘Mystiek laat zich niet uitroken, niet door waarnemingen, niet door algoritmes. Het onkenbare dichten we telkens een nieuwe, bij de tijdgeest passende gedaante toe.’ En hoewel Westerman er allesbehalve gerust op is dat met de huidige plannen om nederzettingen op Mars op te zetten een nieuw tijdperk van kolonialisme aan zal breken, eindigt hij na een bezoek aan opkomende ruimtevaartnatie India toch met een positieve voorstelling van de toekomst. Wat als wij robots de ruimte in sturen, die beter zijn dan wij, uit ons zicht verdwijnen en ons vervolgens zullen vergeten. Zodat alles bij hen opnieuw kan beginnen. God is dan misschien niet meer waar Dante hem ooit vond, maar wij zijn dan zelf als nieuwe scheppers God geworden.
Zo is dit meanderende, lyrische verslag niet geschikt voor de lezer die thema’s van moderniteit en de Holocaust of de geschiedenis van de ruimtevaart grondig wil uitdiepen. Maar het is een heerlijk boek voor wie even wil wegdromen bij mijmeringen over de mens, de kosmos en het verlangen verder te reiken dan mogelijk lijkt.
19-02-2021 Eva Peek
De kosmische komedie is een filmische vertelling over reikhalzen naar een betere wereld – buiten de dampkring. Met een telescoop of met een raket, de mensheid blijft haar verlangen richten op de kosmos.
Uit gemis? Wat verwachten we op de maan of Mars te vinden dat ons op aarde ontbreekt?
Middelpunt is de Westerbork-sterrenwacht die met zijn majestueuze schotelantennes de hemel aftast, op het terrein van het voormalige nazidoorvoerkamp.
In sprankelend proza neemt Frank Westerman je mee van Venetië naar Florence en Turijn – op een tijdreis langs ons kantelende beeld van de hemel, met of zonder god.
Als je, net als Galileo, de aarde voorgoed uit het centrum van het heelal kegelt, waar moet je dan nog het paradijs zoeken? Waar de hel?
Van Eise Eisinga en Joeri Gagarin tot de eerste ‘vrouwelijke’ robotmens in de ruimte, De kosmische komedie is science-non-fictie op zijn alleraanstekelijkst.
ISBN | 9789021423944 |
---|---|
Aantal pagina's | 284 |
Datum van verschijning | 20210209 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 135 mm |
Hoogte | 216 mm |
Dikte | 24 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres