De razzia's van 22 en 23 februari 1941 in Amsterdam
De Joodse Amsterdammers kwamen ‘zeer opgewekt’ het kamp binnen
Jodenvervolging Wally de Lang zocht uit wie de Joodse mannen waren die in februari 1941 in Amsterdam werden opgepakt en vermoord. En Martijn Katan schreef over het verzet van zijn Joodse familie.
Het was sabbat, maar van vrede was geen sprake op 22 februari 1941. Deze zaterdagmiddag reed namelijk een colonne wagens van de bezetter de Amsterdamse Jodenbuurt binnen. Beambten van de Grüne Polizei zetten de wijk af en begonnen met het aanhouden van jonge Joodse mannen. Die middag vingen ze er ongeveer 280. Een dag later kwamen de Duitsers terug en pakten er nog eens 120 op. Zij werden net als de groep van zaterdag afgevoerd naar kamp Schoorl. Van daaruit ging het naar Duitsland. Op twee man na zou niemand van deze Joden Amsterdam nog terugzien.
Historica Wally de Lang heeft de geschiedenis van de slachtoffers van deze eerste mensenjacht op Nederlandse bodem grondig gereconstrueerd in het boek De razzia’s van 22 en 23 februari in Amsterdam. Dat was dringend nodig, schrijft ze in haar inleiding. Ieder jaar herdenkt Nederland de Februaristaking die uitbrak als reactie op de razzia’s, maar over het lot van de Joodse slachtoffers zelf was te weinig bekend, vond ze. Voor hen richt De Lang nu een monument op met haar boek en de bijbehorende website met biografieën.
De razzia van februari 1941 was een wraakactie van de Duitsers. Knokploegen van Nederlandse nationaal-socialisten gingen regelmatig de Jodenbuurt in om gevechten uit te lokken. Daarbij was de NSB’er Hendrik Koot zo zwaar gewond geraakt dat hij op 14 februari overleed. Toen leden van de Grüne Polizei op 19 februari ook nog eens door de uitbaters van de Joodse ijssalon Koco met ammoniakgas werden bespoten, was de maat vol. Vanuit Berlijn gaf SS-baas Heinrich Himmler toestemming keihard op te treden.
Van de als represaille opgepakte mannen, transporteerden de Duitsers er 386 naar concentratiekamp Buchenwald. Bijna allen waren jonger dan 35. De gevangen noch hun achtergebleven familieleden wisten dat dit een enkele reis was. Ze droegen het stempel Rückkehr unerwünscht.
Beestachtig regime
Hoewel ze in Schoorl al te maken hadden gehad met wrede bewakers, zat de stemming er bij aankomst in Buchenwald nog redelijk in, zagen de Nederlanders die als gijzelaar al langer in dit kamp verbleven. Pater Amandus van der Wey herinnerde zich na de oorlog dat de Amsterdammers ‘zeer opgewekt’ binnenkwamen. Ze maakten geintjes over de kleding die ze moesten dragen en probeerden hun landgenoten op te vrolijken. ‘Wij wisten helaas, hoe onmenselijk en ondraaglijk hun leven hier zou zijn,’
De Amsterdammers werden inderdaad onderworpen aan een beestachtig regime. Ze moesten uren op appèl staan en loodzwaar werk doen in een steengroeve. Hun voeding schoot schromelijk tekort, zodat ze snel gewicht verloren en ziek werden. Machiel Wertheim was op 23 maart de eerste die stierf. Tot eind mei zouden er nog ruim veertig Joden overlijden in Buchenwald. Hun familie kreeg te horen dat deze voor hun vertrek nog gezonde jonge kerels waren overleden aan medische aandoeningen die niet pasten bij hun leeftijd.
Het ging de nazi’s echter niet snel genoeg met de Amsterdamse Joden. Daarom werden ze overgeplaatst naar kamp Mauthausen in Oostenrijk. De omstandigheden in de steengroeve daar waren nog erbarmelijker dan in Buchenwald. Verder schoten de bewakers zonder aanleiding op gevangenen. Die kwamen als auf der Flucht erschossen in de administratie van het kamp terecht.
De nazi’s besloten het moordtempo nog verder op te voeren. Van 11 tot en met 14 augustus vergasten ze tenminste 108 – en waarschijnlijk 150 – van de Joodse Amsterdammers in het nabij gelegen kasteel Hartheim, waar eerder mensen met een verstandelijke beperking om het leven waren gebracht.
Buchenwald
Het was al bekend dat in dit kasteel Nederlandse Joden zijn vergast, maar het is de verdienste van De Lang dat zij zeer minutieus reconstrueert hoe dit gebeurd is én hoe de Duitsers deze op alfabetische volgorde vermoorde mensen in hun administratie probeerden weg te werken. De moeite die ze zich getroostten om hun misdaden netjes bureaucratisch recht te breien, maakt hun daden nog obscener.
Op 3 februari 1942 overleden de laatste vijf gevangenen. Van de 389 overleefden alleen Max Nebig en Gerrit Blom de oorlog. Nebig wist zich vier jaar lang te verstoppen in Buchenwald en Blom werd uit dit kamp teruggehaald om terecht te staan voor het organiseren van de Februaristaking. Dat kon hij natuurlijk niet gedaan hebben, omdat hij toen al in Schoorl zat. Hij kwam er vanaf met een tuchthuisstraf.
Het lot van de 389 Amsterdamse Joden had een afschrikwekkende uitwerking op de rest van de Joden in Nederland. Niemand durfde de bezetter nog te provoceren, uit vrees naar Buchenwald of Mauthausen te worden afgevoerd. Het was mede hierom dat veel Joden zich netjes meldden toen ze vanaf de zomer van 1942 werden opgeroepen om in het oosten te gaan werken. Daar wachtten de gaskamers.
Dat niet álle Joden murw gebeukt waren, blijkt uit het boek Geen makke schapen van Martijn Katan. Katan, emeritus hoogleraar Voedingsleer en columnist bij deze krant, beschrijft in dit aangrijpende boekje de belevenissen van tien familieleden die tijdens de oorlog in het verzet gingen, onder wie zijn ouders.
Dit verzetswerk varieerde van het helpen van onderduikers tot het plegen van moordaanslagen op landverraders. Dat laatste deed Hans Katan, lid van de bekende verzetsgroep CS-6. Hij werd het slachtoffer van een verrader en de Duitsers fusilleerden hem op 1 oktober 1943 met achttien van zijn kameraden.
Ontsnapping
Het meest indrukwekkende verhaal uit het Katans boek is dat van Didi Roos, een nichtje van zijn moeder. Zij was koerierster en werd eind 1944 opgepakt door de Sicherheitsdienst (SD). De agenten martelden haar om de namen van haar contacten los te krijgen. Een ooggetuige beschreef hoe Roos eraan toe was tijdens deze ondervragingen: ‘Een heel jong meisje met een bijna onherkenbaar gezicht, blauw en opgezwollen van het slaan, donkere ogen tot smalle spleetjes gesloten, benen in het verband, aangeschoten blijkbaar.’
Ondanks al dit geweld hield Didi Roos haar mond. De SD stuurde haar daarom naar kamp Westerbork, waaruit ze ontsnapte toen verplaatsing naar Duitsland aanstaande was. Roos fietste hierna in drie dagen tweehonderd kilometer om zich bij haar verloofde te voegen.
In zijn inleiding wil Katan aantonen dat het aantal Joden dat in Nederland in het verzet zat groter was dan de zeshonderd die staan op de Erelijst der Gevallenen. Katan was in 2019 betrokken bij het project Gezichten van Joods verzet. Van de 48 geportretteerden kwam hij er slechts twaalf, een kwart dus, tegen op de Erelijst. Zou het totaal aantal Joden in het verzet dan niet ook vier keer zo groot zijn geweest? Dat zou betekenen dat 1,6 procent van de 140.000 Joden in het verzet heeft gezeten, ten opzichte van slechts 0,3 procent van de totale bevolking, een schatting van Loe de Jong. (Historicus Ben Braber kwam voor Joodse Nederlanders al eens tot 0,7 procent.)
‘Natuurlijk is dit een speculatief aantal’, geeft Katan toe. Daarin heeft hij gelijk. Er is geen reden om aan te nemen dat deze 48 Joodse verzetslui representatief waren voor de hele populatie. En eigenlijk doet het aantal Joodse verzetslieden er misschien ook niet zo toe. Waar het om gaat zijn de individuele verhalen van mensen die in levensgevaarlijke omstandigheden kozen voor verzet. Van deze mensen heeft Katan er tien op indringende wijze aan de vergetelheid ontrukt.
05-03-2021 Bart Funnekotter
ISBN | 9789045042749 |
---|---|
Aantal pagina's | 368 |
Datum van verschijning | 20210218 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 135 mm |
Hoogte | 211 mm |
Dikte | 27 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres