Een wonderbaarlijk politicus
Hans van Mierlo: een politieke levenskunstenaar
Hans van Mierlo Hubert Smeets schreef een fraaie biografie over deze spraakmakende politicus die intellectueel verlangen, maatschappelijke waardering en romantisch theater in elkaar liet overvloeien.
Bent u het van harte, politicus, vroeg Ischa Meijer begin jaren negentig in een tv-interview aan Hans van Mierlo. De D66-leider twijfelde een seconde en zei toen, toch nog resoluut: „Ik ben bang van wel, ja.” Maar politiek, zei hij daarna, „is niet het wezen van het leven, het is m’n vak.”
Al lezende in de biografie Een wonderbaarlijk politicus. Hans van Mierlo 1931-2010 bekroop me het idee dat Van Mierlo zichzelf daarmee weinig recht deed. Als politiek voor hem louter een vak was, dan was hij een beroepspoliticus. Afgaande op zijn politieke cv zou je hem gelijk kunnen geven. Oprichter van D66, fractieleider, minister, senator, nog eens lijsttrekker, nog eens minister en uiteindelijk de éminence grise van de partij.
Maar het toch wat pejoratief klinkende ‘beroepspoliticus’ is een te nauwe omschrijving, zo bewijst de scherpe biografie van Van Mierlo die onlangs verscheen. Voormalig NRC-redacteur Hubert Smeets laat zien dat Van Mierlo veel meer was dan een beroepspoliticus voor wie politiek vooral een vak was. Hij was, schrijft Smeets ergens halverwege het boek, ‘een politieke homo ludens’. Iemand die ‘intellectueel verlangen, maatschappelijke waardering en romantisch theater graag in elkaar laat overvloeien. Zijn politiek zijn is niet onderworpen aan arbeidsdeling.’
Politiek dus niet als vak; politiek als leven. Ook na zijn vertrek uit de landelijke politiek in 1998 was er altijd wel een politieke zaak die besproken moest worden, was er de schaduw van de politiek die over Van Mierlo hing of juist andersom. Vorige week, toen het kabinet leek te vallen over het Toeslagen-rapport nog voordat er verantwoording was afgelegd in de Tweede Kamer, ging zo’n moment rond op Twitter. Minder dan een jaar voor zijn dood, hij zag er al iel uit, gaf Van Mierlo een messcherpe analyse bij Pauw en Witteman over de openheid die toenmalig premier Jan-Peter Balkenende moest geven over de Irak-oorlog. „Het gaat om het recht van het volk om de waarheid te weten in ernstige kwesties. Dat is een van de oudste, en misschien wel belangrijkste, vruchten van de Franse Revolutie.”
Twijfelend intellectualisme
De kracht van Smeets’ biografie is niet zozeer dat hij het leven van een politicus beschrijft, of van een politiek mens. Maar vooral ook van een politieke levenshouding, van een soeverein, eloquent, soms twijfelend intellectualisme dat in Den Haag steeds sterker afwezig lijkt – fractiediscipline heeft de meeste vrije geesten wel van de kandidatenlijsten verdreven.
Een wonderbaarlijk politicus is bovendien meer dan alleen een biografie; het is ook een politiek-culturele geschiedschrijving – een die naar meer smaakt. Want Smeets is op zijn best als hij politieke ontwikkelingen in het algemeen en Van Mierlo’s handelen in het bijzonder in de tijdgeest probeert te plaatsen. Van zijn analyse over de jaren zestig als ‘substraat voor de nieuwrechtse en neoconservatieve stromingen die na de millenniumwisseling het establishment tot op het bot zouden uitdagen om vervolgens zelfs de culturele hegemonie op te eisen’ dacht ik: schrijf daar ook maar een boek over. Het paste niet direct in de biografie, maar verrijkte het wel.
Ook de duiding van Van Mierlo in de jaren zestig is sterk. Smeets beschrijft hem als ‘een ongepolijste nieuweling waarvoor het maatschappelijk klimaat medio jaren zestig rijp’ was. In die jaren emancipeerde de burger zich en D66 was het vliegwiel van die mondige burgerij.
Maar dat maakt van de partij, en van Van Mierlo, nog geen typische producten van ‘babyboomers en 1968’, laat Smeets zien: het was eerder een opstand van een vooroorlogse generatie waar ook schrijvers als Cees Nooteboom – wiens debuut Philip en de anderen (1955) het verlangen los te breken uit de vanzelfsprekende burgerlijke gehoorzaamheid al vertolkte – en journalisten als H.J.A. Hofland deel van uitmaakten. Een generatie die de oorlog bewust had meegemaakt en, eenmaal volwassen, het beklemmende confectiepak van de verzuiling van zich af wilde schudden. Van Mierlo belichaamde wat Smeets ‘de kentering van stille gehoorzaamheid naar luidruchtige kritiek’ noemt. Zowel politiek, als oprichter en leider van emancipatiepartij D66, als persoonlijk: hij brak met het katholieke geloof.
Elitaire babyboomers
‘Jonge mensen wilden weg, nadat ze door anderen waren bevrijd wilden ze zichzelf bevrijden’, haalt Smeets Nootebooms laudatio bij het ontvangen van de P.C. Hooftprijs in 2004 aan. In dat licht moet de oprichting van D66 ook gezien worden: ‘het bestel emanciperen voor de geëmancipeerde burgerij’.
Dat maakte D66 meer een partij voor eloquente burgers die hun hogere maatschappelijke positie ook politiek wilden uiten dan de volksbeweging van onderop die 1968 meende te zijn. D66 was een symptoom van de liberalisering van de samenleving, joeg haar ook verder aan, maar is niet één op één te verenigen met de anti-autoritaire, radicaal-democratische wens tot grootschalige omwenteling die toen bij, inderdaad, babyboomers leefde. Van Mierlo wilde juist een ‘revolutie maken voordat die uitbreekt’, citeert Smeets hem. ‘Een stille revolutie, die kanalen graaft van de burgers en hun frustraties naar de centra van de macht, en dat met vreedzame middelen.’ Het bestel emanciperen, de vrijgevochte burger een plek geven, zonder alles anders te doen.
Die ‘stille revolutie’ slaagde deels: D66 verwierf zich een plek in het bestel. De gehoorzame band tussen kiezer en zuil is doorgesneden, de burger is wat Hofland noemde ‘gedekoloniseerd’. En Paars, de door Van Mierlo zo vurig gewenste politieke uitsluiting van de confessionelen, kwam er in 1994 ook.
Mondig en hoogopgeleid
Maar toch. Met al die veranderingen lukte het Van Mierlo niet het partijlandschap om te schoffelen, constateert Smeets terecht. ‘Het bestel ontplofte niet, maar consolideerde zich’, hoewel dat in 2002 met Pim Fortuyn natuurlijk eindigde.
Smeets duidt ‘2002’ prima. Het was het gevolg van de ‘ontmanteling van de politiek’, van opkomende sociaal-culturele scheidslijnen, van de uitkleding van de publieke sector, van ‘gevoelskrimp’: het ging economisch nog steeds goed, maar iets minder dan daarvoor.
Allemaal waar. Toch ontbreekt er iets.
Want in 2002 en de twee decennia daarna heeft de ‘omschoffeling’ van de politiek dus wel degelijk plaatsgevonden, maar niet zoals Van Mierlo die had gewenst. De opkomst van het populisme was deels een reactie op zijn Paarse geesteskind, maar, denk ik, ook het gevolg van de maatschappelijke golven waarop Van Mierlo en D66 decennialang gesurfd hadden. De populistische stemmers zijn gedekoloniseerde burgers voor wie de ontworteling en ontheemding geen bevrijding is geweest, zoals voor de geëmancipeerde, mondige, hoogopgeleide burger die zich van het confectiepak kon ontdoen. Maar voor wie de synthese van culturele (ingezet in de tijd dat Van Mierlo zichzelf en de rest van de burgerij wilde bevrijden) en financiële (ingezet vanaf eind jaren zeventig onder Thatcher en Reagan) liberalisering vooral een gevoel van verlies meebracht. Van gemeenschappen, van gedeelde politieke identiteiten, van een stabiele orde.
Dat maakt de rol van de emancipatie die Van Mierlo aanjoeg paradoxaal: populisme is in die zin zowel de voltooiing van de burgerlijke emancipatie die hij wilde als een reactie daarop. Het zijn mensen die zich, zoals Smeets terecht Fortuyn vergelijkt met Van Mierlo, wilden losbreken uit de gevestigde orde. Net als D66 dus. Net als Van Mierlo. Maar dan behalve politiek ook sociaal-cultureel. Van Mierlo begreep die onderstroom niet. Hij had zich, verklaart Smeets, immers maar op één domein bewogen: het politieke.
2021-01-22 Mirjam Noorduijn
ISBN | 9789403114217 |
---|---|
Aantal pagina's | 608 |
Datum van verschijning | 20210115 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 161 mm |
Hoogte | 237 mm |
Dikte | 42 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres