Snouck
Snouck Hurgronje: een geleerd spion in de tropen
Biografie In zijn biografie van Christiaan Snouck Hurgronje richt historicus Wim van den Doel zich op de ideeën van Nederlands grootste islamkenner en arabist.
‘Stedelingen en Bedowienen, voetgangers en berijders van kamelen en paarden zag men in bonte verscheidenheid der klederdracht den weg der karavanen als ’t ware verstoppen’, schrijft de 23-jarige Leidse promovendus Christiaan Snouck Hurgronje in zijn dissertatie Het Mekkaansche feest uit 1880.
Deze beeldende openingswoorden markeren het begin van de nog altijd omstreden carrière van Snouck Hurgronje (1857-1936) als briljant wetenschapper, arabist, islamkenner, spion in dienst van het ministerie van Koloniën en adviseur van generaal Van Heutsz tijdens de Atjeh-oorlog. En hij was nóg meer, een vrijbuiter die als een van de eerste westerlingen de heilige stad Mekka binnenging. Als moslim wel te verstaan.
Over Christiaan Snouck Hurgronje is veel geschreven in een breed scala van koloniaal verrader, racist en seksist tot, in zijn latere jaren, godheid van Universiteit van Leiden. Historicus Wim van den Doel wijdt een uitputtende biografie van ruim 600 bladzijden aan het leven en vooral het denken van Snouck: Snouck. Het volkomen geleerdenleven van Christiaan Snouck Hurgronje.
Vier jaar geleden verscheen van de hand van Philip Dröge de biografische roman Pelgrim. Leven en reizen van Christiaan Snouck Hurgronje. De verschillen kunnen niet groter zijn. Hoogleraar Van den Doel plaatst Snouck hoog aan het firmament als wetenschapper, wiens voortreffelijke boek Mekka (1888) een bestseller werd. Met De Atjehers (1893-1894) ontsloot hij de zeden en gewoonten van een volk dat de koloniale overheid zoveel hoofdbrekens kostte. Snouck is behalve een geleerde tevens een voortreffelijk schrijver. De Snouck van Dröge daarentegen is een spannende avonturier die graag zijn leven in de waagschaal stelde. Zoveel ‘Snoucks’ zijn er.
Neem het meest cruciale moment in Snoucks leven, zijn aankomst in Mekka, pelgrimsoord en bedevaartplaats van miljoenen moslims. Om een diepere blik te verkrijgen ‘in den zin dezer eeuwenoude verborgenheden’, zoals een Delftse hoogleraar Mohammedaans recht schreef, was het niet alleen noodzakelijk schriftelijke bronnen te raadplegen, maar vooral ‘getuigenis van eigen oog en oor’ te verwerven. Naar dat laatste handelde Snouck. Op 21 februari 1885 kwam hij in Mekka aan. Van den Doel noteert bijna klinisch, in de stijl van zijn gehele boek: ‘De stad zelf bereikte de karavaan ’s avonds om zeven uur.’
Bij Dröge daarentegen leest de aankomst als een sensationeel moment: ‘Op 21 februari 1885 arriveert een bescheiden karavaan in Mekka. Op een van de kamelen zit een figuur die niet anders lijkt dan zijn reisgenoten. Maar eenmaal op een veilige plek komt vanonder zijn djellaba een Nederlander tevoorschijn. Een 28-jarige predikantenzoon uit Leiden: Christiaan Snouck Hurgronje.’
Ambitieuze student
Voor Snoucks vertrek naar Arabië heeft de lezer kennis gemaakt met een jonge, ambitieuze student die gefascineerd raakt door de islam. De reden van zijn tocht naar Mekka heeft, opvallend genoeg, alles met Nederlands-Indië te maken. Daar leeft het probleem dat de koloniale bestuurders bij gebrek aan kennis de islam beschouwen als ondermijnende godsdienst die aanzet tot haat en vijandschap. Bovendien keren de hadji’s ofwel Mekkagangers naar Indië terug als fanatieke opruiers. Inzicht van wat in Mekka gebeurde, was essentieel om tegen hen te kunnen optreden.
Snouck verzette zich tegen de gedachte van de islam als haatdragend: hij betoogde dat men de gelovige Javanen als moslims diende te beschouwen en hen niet moest bekeren. Deze begripsvolle houding neemt overigens niet weg dat Snouck stiekem wel degelijk spion in Mekka was, die op slinkse wijze informatie verzamelde en alles wat hij te weten kwam opstuurde naar Nederland, naar het ministerie van Koloniën. Dat hij zich voordeed als een gelovige moslim, zich liet besnijden en een genotshuwelijk sloot met een Ethiopische slavin was in Snoucks visie aanvaardbaar: hij wilde het Nabije Oosten doorgronden.
Lees ook: Van den Doel volgt Snoucks leven nauwgezet, vooral als geleerde die voortdurend polemiseert met iedereen die hij beticht van ‘onkunde’
Toch blijkt Arabië niet het einddoel. Dat is Nederlands-Indië, waarheen hij in 1889 vertrekt. Dankzij zijn publicaties over de islam en de kolonie kregen de Nederlandse regering en ook gouverneur Van Heutsz hem in het vizier. De grootste brandhaard was het opstandige, moslimgebied Atjeh op Noord-Sumatra. Van Heutsz voerde het bevel in de meedogenloze Atjeh-oorlog (1873-1914) en werd inhoudelijk bijgestaan door Snouck. Deze adviseerde om ‘de actief vijandige partij’ militair te verslaan, zodat Nederland het bestuur ‘daadwerkelijk ter hand [moest] nemen en iedere vorm van verzet de kop indrukken.’ Snouck liet de autoriteiten weten dat ‘alleen dwang in staat zal zijn, de Atjèhers tot onderwerping te brengen’. Het Nederlandse leger won, tegen de prijs van honderdduizend doden en een half miljoen gewonden.
Vijf kinderen
Van den Doel volgt Snoucks leven nauwgezet, vooral als geleerde die voortdurend polemiseert met iedereen die hij beticht van ‘onkunde’. Onwetendheid onder koloniale autoriteiten was hem een doorn in het oog. In Indië sluit Snouck een huwelijk met de 17-jarige Sangkana, moeder van zijn vijf kinderen. Zij sterft in het kraambed van hun zesde kind. Hij hertrouwt, met een 13-jarige Indonesisch meisje. Maar de Indië-jaren duren niet eeuwig. In 1906 vertrekt Snouck en krijgt hij een aanstelling als hoogleraar Arabisch in Leiden. Hij verbiedt zijn familie zijn naam te gebruiken of hem na te reizen. Zij geloven dat hij terug zal komen. Maar Snouck kwam nooit meer terug.
In Nederland wijdde hij zijn leven aan de wetenschap, ook trouwde hij er, met Ida Oort, en werd hij vader van nog een dochter, Christien. Uiteindelijk zal Christien in 1984 haar halfbroer Joesoef, uit Snoucks eerste huwelijk, ontmoeten, ‘een kennismaking met emoties en tranen’. Ondanks vaderlijk verbod komen Indië en Nederland toch samen.
‘Wie was Christiaan Snouck Hurgronje?’ vraagt de auteur zich aan het slot af. Volgens Van den Doel moest Snouck wel moslim worden om kennis over de islam te vergaren en was het geen dubbelspel of verraad, waarvan critici hem beschuldigen. Ook het ogenschijnlijke kille afscheid van zijn Indische familie krijgt van Van den Doel een verzachting. Dat is mooi en belangrijk, en geeft aan deze intellectuele biografie warmte. Sangkana was zijn ‘geliefde vrouw’ en zijn ‘hele leven zou hij zijn verdriet en melancholie verdringen door onophoudelijk hard te werken’. Van den Doel maakt inzichtelijk dat Snoucks cerebrale houding een diepere emotie verraadt. Hierdoor krijgt zijn leven dimensie en reliëf.
Uit dit geleerdenboek komt een man te voorschijn die met denkkracht de mysterieuze Arabische wereld wilde doorgronden. Van den Doel geeft geen moreel oordeel over Snoucks handelen, bijvoorbeeld over zijn rol in de Atjeh-oorlog. Dat is aan de lezer. De vraag of hij nu een kwalijke, betaalde spion was van de Nederlandse regering of een humaan denker krijgt geen eensluidend antwoord. De auteur nuanceert wel het beeld van de man die met spionnenwerk zijn Arabische en Javaanse informanten heeft misleid. Hij was per slot óók een avonturier, hoe ongrijpbaar ook.
Voor Van den Doel is Snouck een ‘baanbrekende wetenschapper’ die in zijn denken evolueerde van iemand die aanvankelijk de islam plaatste tegenover de godsdiensten van de westerse wereld, maar later in zijn leven uitging van gelijkwaardigheid van het Westen en het Oosten. Dat is een belangrijke ontwikkeling, ook voor de lezer van nu.
26-03-2021 Kester Freriks
ISBN | 9789044635621 |
---|---|
Aantal pagina's | 624 |
Datum van verschijning | 20210120 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 161 mm |
Hoogte | 236 mm |
Dikte | 45 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres