Verslaafd aan Oneindigheid
Hoe vind je als gentrificatie-yup nog verbondenheid?
Ruimdenken In de moderne tijd is de mensheid steeds meer op zoek naar houvast. Schrijvers en wetenschappers vinden een antwoord in het troostende besef deel uit te maken van een geheel dat ons ver overstijgt. Zoals het heelal.
De mensheid is de weg kwijt. Op alle fronten. Natuurlijk waren we vroeger ook wel eens van het pad af, maar nooit zo ver als nu. Dat is tenminste het gevoel dat spreekt uit drie recent verschenen non-fictieboeken, die geschreven lijken te zijn vanuit een existentiële crisis. Al op de eerste bladzijde van hun boek Verslaafd aan Oneindigheid schrijven filosoof en biomedicus Walter Breukers en historicus en kunstenaar Jaap Godrie dat het haast onmogelijk is in deze tijd iemand te vinden die zich geen zorgen maakt. Theatermaker en dichter Marjolijn van Heemstra opent haar boek In lichtjaren heeft niemand haast met een zomernacht waarin ze de slaap niet kan vatten. In de benauwde hitte piekert ze over de gebrokenheid van de wereld. En ook al begint astronoom, fysicus en filosoof Hans Plets zijn boek Verdwaald in de werkelijkheid met de relativerende opmerking dat het uiterst menselijk is te denken dat juist onze tijd bijzonder is, ook hij ontwaart in de moderne tijd een uniek probleem. Wetenschappers komen al een tijdje niet meer wezenlijk verder in hun zoektocht naar de aard van de werkelijkheid. ‘Integendeel, hoe dieper we graven, hoe vreemder de ondergrond.’ Naast alle maatschappelijke crises, laat ook de wetenschap ons in vertwijfeling achter.
Wie verdwaald is, doet er goed aan pas op de plaats te maken en rustig om zich heen te kijken. Zo kan je opnieuw positie en richting bepalen. Dat is precies wat deze boeken beogen: uitzoomen om ons te herpositioneren. De boeken van Plets, Van Heemstra en Breukers en Godrie bezinnen zich op de plaats van de mens in de kosmos, en komen met elk een eigen oplossing voor onze verweesdheid.
Jaloers op de telescoop
Die nacht dat Van Heemstra niet kan slapen, googelt ze de Hubble Ultra Deep Field, een foto genomen door een telescoop die 550 kilometer van de aarde zweeft. Die toont drieduizenden sterrenstelsels. Van Heemstra is jaloers op de telescoop. Ze wil ook de ruimte in turen.
Zo begint ze aan een jarenlange zoektocht naar wat zij ‘kosmologisch bewustzijn’ noemt. Als een astronaut vanuit de ruimte de aarde beziet, schijnt hij overvallen te worden door een gevoel van stil ontzag en een diep besef van de kwetsbaarheid van de aarde in het oneindig grote heelal. De grote fysieke afstand zorgt voor emotionele nabijheid. Je ziet hoe we als mensheid in hetzelfde schuitje zitten en dat relativeert. Relativeren niet in de zin van ‘kleiner maken’, maar in relatie plaatsen tot andere dingen. ‘Je kunt niet iets kapotrelativeren, omdat relativeren over het zien van verbanden gaat, het verbinden van het een aan het andere, het tegenovergestelde van kapotmaken dus. Zoiets als herstel’, aldus Van Heemstra.
Zo wordt het Copernicaanse besef dat het heelal niet om ons draait haar medicijn tegen de malaise van de moderniteit. Haar zoektocht voert langs allerhande wetenschappers en ruimtevaartinitiatieven, tot ze uitkomt bij een goed gesprek met haar buurman Bob. Dat lijkt, op de schaal van het oneindig uitdijend heelal een anticlimax, maar is niet toevallig: Van Heemstra’s ongemak als gentrificatie-yup in de volkswijk Amsterdam-Noord, is een belangrijke drijfveer in haar verlangen naar verbondenheid.
Soms vliegt Van Heemstra met haar gemijmer uit de bocht. Zoals bij haar vergaande conclusies over de gevolgen van lichtvervuiling. Inmiddels is het in Nederland ’s nachts haast nergens meer echt donker, waardoor nu een generatie opgroeit die nauwelijks weet hoe een volle, heldere sterrenhemel eruitziet. ‘Misschien heeft het verdwijnen van ons uitzicht op de sterren als bijwerking dat ons uitzicht op de toekomst verdwijnt’, peinst Van Heemstra. ‘Zou het kunnen dat we blijven volharden in een systeem dat onze aarde en onszelf uitput omdat daar voortdurend het licht op staat en er nauwelijks nog momenten zijn waarop we eraan kunnen ontsnappen in de stilte van de nacht? Zou het kunnen dat we meer gebrokenheid ervaren omdat er geen duisternis meer is waarin de verschillen tussen ons oplossen?’
Het is een mooie gedachte, maar lichtvervuiling is in de eerste plaats een gevolg van onze levensstijl, niet de oorzaak. Bovendien neigt de redenering naar nostalgische romantiek: waren we in vroeger tijden ons werkelijk zo bewust van onze onderlinge lotsverbondenheid? De menselijke geschiedenis is ook bij kaarslicht bloederig genoeg om iets anders te suggereren.
De onwillige lezer zou zich verder nog kunnen ergeren aan de manier waarop Van Heemstra haar persoonlijk ongemak in de wereld wel erg centraal stelt, terwijl het kernidee van haar boek is dat het heelal niet om ons draait. Maar ze kan het maken doordat ze zo helder en toch poëtisch schrijft, mooie observaties doet, en zichzelf op de juiste momenten relativeert. Ze is zich ervan bewust dat tijd nemen om een kosmologisch bewustzijn te trainen, een luxe is.
En het werkt, haar nieuwe blik begint steeds meer effect te sorteren: ‘Mijn zorgen om de gebrokenheid waarin we leven zijn nog altijd even groot, maar eronder, ertussen, erdoorheen is iets van speling ontstaan. De onrust neemt me niet langer over. Ze is er – en daarnaast is er iets anders. Het heelal, de oneindigheid, het mysterie dat zich nergens wat van aantrekt.’ Haar zintuigen veranderen. Ze voelt zich op een nieuwe manier thuis op aarde. ‘Misschien is wat ik ervaar een overzichtseffect in slow motion. De afstand die nabijheid brengt. En het is verslavend.’
De Oneindigheid spreekt
Oneindigheid die verslavend werkt. Het zal een formulering zijn waar bij Breukers en Godrie de nekharen recht van overeind gaan staan. Hun boek is juist een grote waarschuwing tegen dat hele idee. De oneindigheid is de bron van al onze ellende, en daarom is het nu hoog tijd om af te kicken. Voor die boodschap kiezen ze een bijzondere vorm: de Oneindigheid zelf voert het woord. Het idee steekt een 400-pagina lange tirade af, waarin hij – het voelt meer als hij dan zij – vertelt hoe hij de hele geschiedenis lang als een gewiekste ondernemer probeerde de mens te verleiden hem te integreren in hun leven.
Het wil eerst niet echt lukken. De mens staat in nauw contact met de natuur, zodat hij voortdurend geconfronteerd wordt met eindigheid. Maar Oneindigheid ziet zijn kans schoon bij de dood. Als een geliefde overlijdt, wil de mens dat het leven elders eeuwig door zou gaan. Vanuit dat kiertje ziet hij kans het hele menselijk bestaan over te nemen, wat geleid heeft tot een ontsporing van de moderne wereld. We lijden een ontworteld en eenzaam bestaan, ten dienste van een kapitalistische systeem waar de aarde aan kapot gaat. Nu heeft Oneindigheid last van wroeging.
Hoewel de kritiek op de moderniteit op veel vlakken overeenkomt met die van Van Heemstra, is de oplossing net tegenovergesteld. Geen kosmologisch bewustzijn, maar het idee dat dingen eindig en begrensd zijn: finologie. We moeten stoppen met van alles: monotheïsme, het onbeperkt bijdrukken van geld, topsport en de dominantie van wiskundige modellen. Het zal een enorme denkomslag vereisen, maar ‘dan zal een deel van de rijkdom vanzelf verschijnen, in de vorm van rust, aandacht, vreugde, zin, spel, geluk.’
Het is een moedige poging van Breukers en Godrie om een taal te creëren die verschillende disciplines en maatschappelijke fenomenen onder een noemer met elkaar in verband brengt. Het levert een uniek boek op, kolkend van ideeën, met veel humor. Maar hoe origineel de vorm ook is, de inhoud is afgezaagd. Dat cijfers niet zaligmakend zijn, is geen nieuwe gedachte. Net als dat eeuwig economische groei problematisch is en natuurlijke grondstoffen eindig zijn. De vraag is dan, wat levert dit specifieke perspectief op? De ingreep die de schrijvers doen door in het personage Oneindigheid een kwade genius te introduceren die overal achter zit, schept geen helderheid in de werkelijke oorzaken. De grenzeloosheid waarmee Poetin de Krim annexeerde en de cijferdrift op Nederlandse basisscholen hebben niets met elkaar te maken, en geen van de twee wordt inzichtelijker door ze aan elkaar te koppelen.
Daarbij is de Oneindigheid een ongelofelijk vermoeiend personage om 400 pagina’s lang te volgen. Hij weet het van zichzelf, en benoemt dat ook als disclaimer, net zoals dat hij aankondigt inconsequent, lomp en ongenuanceerd te zijn. Maar dat neemt niet weg dat het bij vlagen een opgaaf is om verder te lezen.
Trillende kwantumvelden
Wie het boek van Plets leest, ziet bovendien dat Breukers en Godrie’s aanklacht tegen een kil rationeel wereldbeeld ook in wetenschappelijke kringen al achterhaald is. In hun boek zijn natuur- en wiskundigen nuttige idioten van het kwaadaardige project van de Oneindigheid, omdat ze de mens verslaafd maken aan het idee van de ene wetenschappelijke Waarheid. Maar dat de wetenschap niet het antwoord heeft op alle vragen, is juist bij fysici pijnlijk bekend. Plets: ‘De reductie van de hele rijkdom van het leven tot een wereld van trillende kwantumvelden [oogt] zo schraal en ontoereikend dat zelfs diehard naturalistische wetenschappers langzaam maar zeker op zoek gaan naar een alternatief. (…) Een regenboog valt nu eenmaal niet te herleiden tot de natuurkundige beschrijving ervan.’
Deze passage komt helemaal aan het eind van zijn rechttoe rechtaan geschreven boek, dat in de stijl van een studieboek in het niet valt bij eerder genoemde werken die duidelijk ook literaire ambities hebben. Toch is het een rijk en knap werk. In overzichtelijke hoofdstukken geeft Plets een historisch overzicht van de plek van de mens in het heelal. Die is steeds nietiger geworden, en niet zonder gevolgen. In crisistijd verandert ons perspectief, maar een perspectiefwissel kan ook een crisis veroorzaken. Eerst waren we nog het centrum van een overzichtelijk, gezellig heelal, nu zijn we een onbeduidend stipje in een oneindig, betekenisloos universum. Wat moeten we doen om met deze kennis, en ook ons gebrek aan werkelijk begrip, een zinvol leven te lijden?
Plets geeft wat wetenschappelijk verantwoorde suggesties, bijvoorbeeld uit het poëtisch naturalisme van theoretisch fysicus Sean Carroll. Hij bepleit dat kwalificaties als schoonheid en lelijkheid óók een werkelijkheid beschrijven, als hij niet botst met de wetenschappelijke. ‘Een dichterlijke beschrijving van een ondergaande zon vertelt evenzeer iets over de werkelijkheid als een natuurkundige analyse ervan.’ Natuurkundigen als Einstein en Tonelli geven dan weer een voorzet tot ‘kosmische spiritualiteit’: een troostend besef deel uit te maken van een geheel dat ons ver overstijgt, in de lijn van wat Van Heemstra zoekt. Zo is het volgens Plets binnen het huidig wetenschappelijk kader aan ieder van ons zelf om een betekenisvolle plaats in de kosmos te vinden.
Voelt de lezer zich wat minder verdwaald na al dit uitzoomen? Het blijft lastig richtingaanwijzers te vinden. Van Heemstra komt nog met de concreetste oplossing voor onze dwaling. Ze begint deze zomer een nachtwandelingsproject in een bos in haar buurt, de Nacht-wacht. Meer kan je niet verwachten, en als het de buurtbewoners dichter bij elkaar brengt, is dat prachtig. En toch. Duizenden jaren hebben sterren verdwaalde reizigers de weg gewezen. Het project van Van Heemstra is ontroerend in al zijn kleinheid. Maar als de gebroken wereld het daarvan moet hebben, ontstaat toch de knagende vrees dat dit keer de sterren ons niet zullen redden.
09-07-2021 Eva Peek
We leven in een vreemde tijd. Tot voor kort leek er nog geen vuiltje aan de lucht. Het was de beste tijd ooit. Nooit eerder was de mens zo veilig, zo rijk en zo gezond. Maar de afgelopen jaren is de sfeer razendsnel omgeslagen. Tegenwoordig haasten we ons van crisis naar crisis en vrezen we het allerergste. Hoe heeft het zover kunnen komen? Waar is het misgegaan? Breukers en Godrie laten zien dat onze problemen ver teruggaan en voortkomen uit een almaar groeiende verslaving aan één idee: Oneindigheid. Nu is de tijd om af te kicken.
Op een totaal eigenzinnige manier laten de auteurs Oneindigheid zelf aan het woord. Het resultaat is een versmelting van non-fictie en fictie, van filosofie, geschiedenis en kunst, vol met humor en provocatie.
'Verslaafd aan oneindigheid – Geschiedenis van het gevaarlijkste idee ooit, van Walter Breukers en Jaap Godrie, past in die traditie van Erasmus en De Jonge, bij wie de spot groter wordt naarmate hun zaak serieuzer is'. - Het Financieele Dagblad
ISBN | 9789025908096 |
---|---|
Aantal pagina's | 400 |
Datum van verschijning | 20210504 |
NRC Recensie | 2 |
Breedte | 136 mm |
Hoogte | 216 mm |
Dikte | 38 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres