Michel Krielaars schetst in ‘Alles voor het moederland’ een beeld van een meedogenloze wereld, waarin het vermoorden van onschuldige burgers een gewone zaak was en het individu kapot werd gemaakt. Hij doet dit aan de hand van de bewogen levens van de grote Russisch-Joodse schrijvers Isaak Babel en Vasili Grossman, aanvankelijk net als vele anderen enthousiast en vol hoop over het Rusland van na de revolutie. Zij geloofden dat er offers gebracht moesten worden voor de nieuwe samenleving en waren blind voor de wreedheden van Stalin. Zo kon het gebeuren dat in 1937, de tijd van de Grote Terreur, 800 000 Sovjetburgers met een nekschot werden omgebracht, 1,7 miljoen gearresteerd en 350 000 naar strafkampen verbannen.
In de loop van de jaren maakte enthousiasme plaats voor desillusie en angst. Babel en Grossman konden niet meer schrijven wat zij wilden, de druk vanuit de Communistische Partij werd steeds groter. Krielaars laat als geen ander zien hoe het is om je geloof in gelijkheid, vrijheid en socialisme te verliezen en te moeten inzien dat een ideaal verwordt tot een terreurregime.