Altijd weer opstaan
Deze schrijfster werd veertien jaar lang gevolgd door dezelfde Stasi-spion
Duitse geschiedenis In haar literaire herinneringen blikt de Duitse schrijfster Helga Schubert met humor terug op haar leven in de DDR. Niet de dictatuur, maar haar moeder blijkt daar haar kwelgeest te zijn geweest.
In 1982 publiceerde de Oost-Duitse schrijfster Helga Schubert haar verhalenbundel Das verbotene Zimmer bij de West-Duitse uitgeverij Luchterhand. In de DDR had ze geen drukvergunning voor dat boek gekregen en was het dus nergens verkrijgbaar. Wel hadden de autoriteiten haar toestemming gegeven om het in het Westen uit te geven, alsof ze op die manier aan de wereld wilden laten zien wat er in hun land allemaal wel niet ‘gedacht, gezegd en geschreven’ kon worden.
Een paar jaar later las Schubert uit die verhalenbundel voor op een internationale zomercursus in de DDR. Ze vertelde haar gehoor toen over die merkwaardige publicatiegeschiedenis en zei ook nog dat ze er de West-Duitse Fallada-prijs voor had gekregen. Die prijs had ze van de DDR-autoriteiten echter moeten weigeren. In ruil daarvoor kreeg ze een uitreisvisum om in het Westen lezingen te kunnen geven.
Over die schizofrene wereld publiceerde Helga Schubert (Berlijn, 1940) vorig jaar haar herinneringen met de titel Vom Aufstehen. Ein Leben in Geschichten. Het boek werd met de Ingeborg-Bachmannprijs bekroond en is nu in vertaling verschenen onder de titel Altijd weer opstaan. Een Duitse geschiedenis. Aan de hand van korte hoofdstukken, die soms niet meer dan scherpzinnige literaire schetsen zijn, doet ze daarin verslag van haar leven tot op de dag van gisteren. In dat gisteren gaat het vooral over haar zieke, van de thuiszorg afhankelijke echtgenoot, het idyllische leven op het Mecklenburgse platteland waar ze sinds 2008 woont, en haar moeizame relatie met haar moeder, die overlijdt wanneer Helga zelf al tegen de tachtig loopt.
Egocentrische moeder
Die moeder is in bijna alle opzichten de spil van Helga’s leven. In 1945 is ze samen met haar dochter voor het oprukkende Rode Leger uit Hinterpommern naar Greifswald bij Berlijn gevlucht, met als enige bezit ‘een handtas en een zakdoek’, zoals ze regelmatig tegen Helga zegt om haar een schuldgevoel aan te praten. Ook laat ze haar dochter regelmatig blijken liever een zoon te hebben gehad, die op haar te jong overleden man leek.
Het gedrag van die egocentrische moeder zit Helga zo hoog dat ze op latere leeftijd aan een pastor bekent dat ze het vierde gebod niet kan respecteren, omdat ze niet van haar moeder houdt. Gelukkig legt die geestelijke haar uit dat ‘eren’ de kern van dat gebod is en niet ‘houden van’. ‘U hebt zich helemaal voor niets zorgen gemaakt,’ zegt zij dan tegen een huilende Helga. ‘Liefde is iets vrijwilligs, een geschenk.’
De in januari 1940 geboren Helga heeft haar vader nooit gekend. In de zomer van 1939 is hij net getrouwd en werkt hij als vers afgestudeerde jurist bij het Berlijnse gerechtshof. Zijn vrouw is dan nog geen vijf maanden zwanger. Als in september van dat jaar de oorlog uitbreekt, wordt hij opgeroepen voor militaire dienst en verdwijnt hij naar het Oosten. Ruim twee jaar later sneuvelt hij in de buurt van Moskou.
Om iets over haar vader te weten te komen is Helga afhankelijk van de verhalen van haar grootmoeder, bij wie ze als kind heerlijke zomermaanden doorbrengt op het platteland bij Greifswald. Met de fijne herinnering aan die tijd begint ze haar relaas. Maar algauw daalt er een rouwsluier over haar verhaal neer, als ze vertelt dat ook de broer van haar vader is gesneuveld. Ook blijkt haar grootvader, een schooldirecteur en net als haar vader lid van de nazi-partij, in 1945 door een naamsverwisseling met een hoge SS-officier per abuis in een Russisch krijgsgevangenenkamp te zijn beland om na zijn vrijlating van uitputting te bezwijken.
Toch laat ze zich door deze ‘Duitse geschiedenis’ niet uit het veld slaan. In fragmentarische terugblikken en korte beschouwingen beschrijft ze vanaf dat moment het alledaagse bestaan in de Oost-Duitse dictatuur. Ze doet dat op een stilistisch nauwgezette manier, met humor, mildheid en een scherp oog voor het absurde van het leven in een ‘ingemetseld land’.
Als kritische schrijfster wordt Helga Schubert veertien jaar lang door de Stasi in de gaten gehouden. Ze heeft zelfs haar vaste ‘spion’, een voormalige SS’er, die keurig bijhoudt wat ze in het openbaar doet en zegt. Fascinerend is dat ze toch min of meer haar gang kan gaan en in ruil voor haar ‘goed gedrag’ zo nu en dan naar het Westen mag reizen, zoals voor onderzoek in een West-Berlijns archief voor haar boek over verraadsters in het Derde Rijk.
Val van de Muur
Aangrijpend is de manier waarop ze de val van de Muur, op 9 november 1989, beschrijft. Als ze samen met haar man over een afgrenzing klimt en door een fotograaf wordt tegengehouden met de waarschuwing dat de grenswachters op hen kunnen schieten, vraagt haar man aan een van die agenten wat hij ervan vindt. Die Volkspolizist antwoordt dan: „Ik vind ’t fantastisch, ze hebben ons toch net zo belazerd als jullie.”
Het DDR-milieu waarin Helga Schubert verkeert, is dat van intellectuelen en protestantse christenen, die kritisch tegen het regime aankijken. Zij zijn ‘het volk’ dat de Muur heeft doen omvallen. Met hen deelt ze de DDR-nostalgie over de aspergepluk, de palingvangst, de aardbeienoogst en de Saale-Unstrutwijn. En dan is er nog het jaarlijkse Abspecken – het afslanken in kuuroorden onder toezicht van een ‘vastenleidster’ – waar iedere Duitser recht op heeft. Op zulke momenten krijgt haar relaas een bijna nostalgisch patina, dat je de zwarte kanten van de DDR even doet vergeten.
Toch is Helga’s opluchting na de val van de Muur groot. Dat blijkt als ze op 3 oktober 1990, de dag van de Duitse hereniging, het leven weer wil oppakken dat op 13 augustus 1961 door de bouw van de Muur bruusk is onderbroken. Op zo’n moment dringt tot je door hoe dramatisch die gebeurtenis voor veel Oost-Duitsers moet zijn geweest. Dat besef wordt nog eens versterkt als ze schrijft: ‘Mijn land van herkomst was lange tijd niet meer van mij, nu heb ik het weer terug en mag ik het zonder visum op de fiets bezoeken.’
10-12-2021 Michel Krielaars
ISBN | 9789493256293 |
---|---|
Aantal pagina's | 224 |
Datum van verschijning | 20211202 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 126 mm |
Hoogte | 202 mm |
Dikte | 19 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres