Biecht aan mijn vrouw
Pieter Waterdrinker is geen deelnemer aan de dag van morgen
Pieter Waterdrinker In een roman over degeneratie komen alle aspecten van het menselijk leven bijeen, van de corona-pandemie tot de ouderdom en een lange liefdesrelatie.
Corona had twee jaar terug nog maar goed en wel de tent op het Europese continent opgezet of journalisten wilden al weten wat schrijvers er in hun boeken mee zouden gaan doen. In kranten en tijdschriften verschenen interviewtjes en sommige schrijvers begonnen van de weeromstuit een logboek bij te houden waarin we, toen die logboeken eenmaal naar de drukpers waren doorgesluisd, konden lezen dat het inderdaad waar was wat wij, eenvoudige lezers, zelf ook al hadden geconstateerd, namelijk dat het een bijzonder angstige tijd was waarin er zo goed als niks gebeurde. De les was helder: wie literair munt wilde slaan uit Covid, die moest geduld hebben, die moest die pandemie eerst maar eens laten uitrazen om haar daarna als zoiets als een ingrediënt te gebruiken voor een boek waarin ook iets anders werd verteld dan een ziektegeschiedenis. En dat is misschien ook wel de gepaste wraak op de voorbije twee morsige, macabere jaren: ze in de kunsten naar onze hand zetten, ze vervormen als een homp klei die bezield moet worden.
Overdrijven
Voorlopig ga ik ervan uit dat Biecht aan mijn vrouw zo’n boek is, het resultaat van een schikking van corona en allerlei andere contemporaine elementen, want anders, als Pieter Waterdrinker ervoor uit het ware leven putte, zich domweg aan de feiten uit zijn leven hield, dan is het toeval wel erg aan het overdrijven geslagen. De pandemie, de woke-beweging, de kloof tussen arm en rijk, maar ook meer persoonlijke omstandigheden als kinderloosheid, ouderdom, ontheemding, somberte en het hebben van een lange liefdesrelatie, ze komen namelijk allemaal samen in dit verhaal. Een verhaal dat, hoe kan het ook anders met al die lockdownrestricties, in beginsel heel klein van opzet is: Waterdrinker-de-verteller arriveert in Amsterdam, waar hij als writer-in-residence een aantal weken door zal mogen brengen in een appartement boven een bekende boekhandel op het Spui. Om hem heen staat alles stil, alles is dicht, mensen zitten thuis. En toch meldt Waterdrinkers vrouw zich van ver af en toe aan de telefoon, ongerust, alsof ze vermoedt dat haar man bejaagd wordt door een vreemde vrouw. Terecht, tot op zekere hoogte, want het appartement wordt eveneens bewoond door een jonge vrouw. Deze Jeva Harms is er blijven plakken nadat haar relatie met de hippe en zogenaamd geëngageerde dichter Winston Wow, die vóór Waterdrinker op de plek mocht verblijven, ontplofte. Waterdrinker laat haar blijven, hoort haar verhalen aan, laat haar helemaal leeglopen over waar het zo’n beetje op neerkomt, jong te zijn in deze tijd. Het is volgens mij niet de bedoeling dat je veel sympathie voor Harms en haar leeftijdsgenoten ontwikkelt. De trefwoorden: vage idealen, opportunisme, hypocrisie, mentale instabiliteit, een gebrek aan zelfredzaamheid.
Waterdrinker is een schrijver van de gulle soort. Dikke boeken levert hij dikwijls af, gevuld met beboterde adjectieven, weldadige lange zinnen en uitwaaierende opsommingen van alles wat ons als burgers slash consumenten van de 21ste eeuw tot onze beschikking staat. Leesgenot verzekerd (zeker afgezet tegen de magere taal van veel van zijn collega’s), maar binnen de context van de betreffende roman soms ook wat ineffectief, niet altijd de juiste toon bij het beschrevene aanslaand. In Biecht aan mijn vrouw is dat goeddeels anders. Het is raden waar dit door veroorzaakt is (zelfreflectie? een strenge redacteur?), maar in deze roman, in het grootste deel ervan althans, past hoe er verteld wordt bij waarover verteld wordt vaak als een deksel op een pot.
Besmette hoofdstad
Waterdrinker schrijft, bijvoorbeeld als hij voor even terug is in Zandvoort of rondwandelt in de besmette hoofdstad, uiterst beheerst, en daarmee bewijst hij zowel zijn eigen melancholische staat als de staat waarin iedereen in de corona-tijd verkeerde, een grotere dienst dan met een gezwollener stijl. In hetzelfde licht moeten we volgens mij ook de vele eet- en drinkmomenten zien: niet als vulstof, als zakjes zand die ook wel overboord gegooid hadden kunnen worden, maar als een bewuste toevoeging. Zo banaal was het, schransen konden we nog, meer was er niet. Ik ben niet meer, kan niet meer zijn nu dan een al wat oudere man met een zak patat.
Maar waar Waterdrinker de welbekende halve Hema-rookworst naar binnen schuift, daar laven veel anderen zich alsnog aan de meest luxe dranken en spijzen in restaurants die half in het geniep zijn blijven doordraaien. Op de plek waar Waterdrinker vroeger zijn eerste woorden Russisch leerde zit nu een eetgelegenheid voor de bevoorrechten, die mondkaploos de oesters laten aanrukken.
Uit die geledingen komt ook Otto Brons, een oude bekende van Waterdrinker die steeds nadrukkelijker zijn plek in de roman zal opeisen. Hij is in alles zijn tegenhanger: geldbelust, proleterig, zich moeiteloos voegend naar wat de tijdgeest nu weer van hem verlangt. Maar Brons en Waterdrinker staan misschien wel dichter bij elkaar dan gedacht.
Biecht aan mijn vrouw is uiteindelijk een roman over degeneratie. ‘Heiligen hebben een verleden, zondaars een toekomst’, valt er in de woorden van Oscar Wilde ergens te lezen. Is de Waterdrinker in deze roman dan een heilige? Nee, maar een deelnemer aan de dag van nu of aan die van morgen is hij zeker niet – nooit geweest ook. Hij ontwikkelde zich: ontworstelde zich aan het kleine leven in het hotel van zijn ouders, klom op en deed als correspondent en romancier betrokken verslag van de toestand in de wereld, maar het zijn prestaties en bijdragen die in de ogen van steeds meer mensen niet veel lijken voor te stellen. Voor het op zijn manier grip krijgen op de wereld is iets anders in de plek gekomen. Waterdrinker hint daar steeds op, op dat wilde, redeloze vaarwater van de tegenwoordige mens. De ene keer wat subtieler dan de andere keer, maar goed.
Geheel in lijn met deze denktrant is ook de afrekening met de hoofdredacteur van de krant waar hij lang voor werkte. Voorzichtig meldt Waterdrinker zich bij de baas met de vraag of er misschien een column voor hem in zit. Dertig jaar lang stond hij klaar voor de krant, bovendien schreef hij romans, de laatste tijd zelfs succesvolle. De baas, in de roman Thomas Leegte genoemd, rolt zowat van z’n stoel van verbazing. Een column? Hoeveel clicks zal zo’n stukje opleveren? Te weinig.
08-04-2022 Sebastiaan Kort
Net als in zijn bestseller Tsjaikovskistraat 40 neemt Waterdrinker ons wederom mee op een flaneertocht door zijn leven.
Over Tsjaikovskistraat 40: ‘Een aangrijpende memoir, zwart-komische vertelling, vloeiend vertaald door Paul Evans. […] Een waardevol historisch document.’ THE DAILY TELEGRAPH ‘De gave van Waterdrinker voor woeste komedie en zijn oorlogscorrespondentenoog hebben weinig hedendaagse equivalenten.’ THE TIMES ‘Zijn boeiende verslag van 400 pagina’s over de post-Sovjet-wanorde grijpt je en laat je niet meer los.’ THE SPECTATOR ‘Dit is Waterdrinker op zijn best. Cynisch spottend, exuberant; zowel qua inhoud als qua stijl.’ DE VOLKSKRANT ‘Een krachtig kunstwerk. Een onafhankelijke, vrije geest die met een scherp oog observeert en kleurrijk schetst.’ DE GROENE AMSTERDAMMER
ISBN | 9789038811376 |
---|---|
Aantal pagina's | 288 |
Datum van verschijning | 20220401 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 162 mm |
Hoogte | 238 mm |
Dikte | 30 mm |