Besjes in het bos
Smudgie wist dingen over haar. ‘Belangrijke, gevaarlijke, geheimzinnige dingen. Die wist hij absoluut, haar kat, met die doordringende gele ogen van hem.’
‘Sentimenteel gezwatel’, roept Nell zichzelf tot de orde. Ze weet ook wel dat ze haar ‘disproportionele gevoel van verlies’ zit te kanaliseren door een reeks gedichten over koning Arthur om te schrijven naar een versie met haar overleden kat in de hoofdrol. ‘Dat was een uiterst frivole activiteit en het resultaat was niet wat je noemt welluidend.’ Camelot wordt ‘Katelot’, ja. Maar goed, het helpt, dat zwelgen in heroïek, in meeslepende verwoordingen. Want zo voelt het, als ‘bittere kou’ en ‘woestenij’, dat ‘koude maanlicht’ waarin de rouwende zich achtergelaten voelt. Of is het toch ‘hopeloos stom, wat een tijdverspilling’?
Jawel: Margaret Atwood (1939) schrijft in haar nieuwe verhalenbundel Besjes in het bos over de rouw om een overleden kat. Je moet het durven. Maar Atwood geeft het goede voorbeeld: met haar typerende combinatie van bittere ernst en zelfrelativering schrijft zij soeverein en waardevol over ouderdom, rouw en de dingen die voorbijgaan. Zodat het verhaal over een overleden kat meer wordt dan een verhaal over een overleden kat.
Het is een ouden-van-dagen-boek, waarin de 83-jarige Canadese schrijfster zich nergens voor verontschuldigt. Het ís nu eenmaal zo: de knieën worden stram, twee emmers water kan ze niet meer tegelijkertijd tillen en de grapjes die jonge mensen maken vat ze niet altijd meer. Besjes in het bos is een verslag van een tijd waarin er steeds minder mogelijk is, waar er meer verdwijnt dan er bij komt. Wat onvermijdelijk de vraag opwerpt wat het dan allemaal voor zin had, wat het waard was, wat het is dat de mens achterlaat. Atwood verloor in 2019 haar echtgenoot – en als je dat eenmaal weet, kun je niet meer langs het floers van rouw kijken dat over alle verhalen hangt.
Niet dat ze het particulier maakt. Alleen al het feit dat Atwood over een koppel op leeftijd schrijft en hen de namen Nell en Tig gaf, toont een zekere afstand tussen verhaal en werkelijkheid, alsof ze zegt: dit gaat niet specifiek over mij. En inderdaad: dit is geen memoir (al lijkt de pontificale foto van Atwood op het Nederlandse omslag dat wel te suggereren), maar een literaire verhalenbundel. De eerste drie en laatste vier verhalen gaan over Nell en Tig en zijn realistisch van toon en inhoud. Ze bieden een interessante omkadering van de acht middelste verhalen van de bundel, die allemaal andere kanten op schieten.
De Nell&Tig-verhalen zijn ontroerend in hun rauwheid en zinzoekend realisme, maar in die middelste sectie lezen we Atwood op haar Atwoodst. Er is een verhaal waarin de schrijfster een dode interviewt, te weten George Orwell. Er is een sprookje, verteld door een ruimtewezen dat mensen gevangen houdt. Er is zelfs een dystopie over een wereld in de greep van een seksueel overdraagbaar virus, waardoor voortplanting strikt gereguleerd wordt, met alle vrouwonvriendelijke gevolgen van dien. Er is een verhaal waarin de ziel van een slak in het lichaam van een klantenservicemedewerkster terechtkomt.
Dat had in de handen van mindere schrijvers vrij flauw kunnen uitpakken, maar juist in de som der delen zit de scherpzinnigheid van Besjes in het bos. De verbindingslijnen tussen de verhalen geven het geheel een zekere urgentie, omdat ze de aandacht vestigen op de betekenis van het geschrevene dat hier voor ons ligt. Atwood reflecteert, in haar ‘interview’ met Orwell, op de zin van de literatuur, als ze hem vraagt: ‘Ik zal nooit vergeten wat u – wat Winston Smith – in 1984 zegt als hij zijn noodlottige dagboek begint op dat mooie roomwitte papier. “Voor wie, zo vroeg hij zich ineens af, schreef hij dit dagboek? Voor de toekomst, voor de ongeborenen… Hoe kon je communiceren met de toekomst?”’ Dat leest als een zelfportret, net als Orwells gemijmer van het kaliber: ‘Wat heeft het voor zin om de waarheid te vertellen als niemand die wil horen?’
Hekserij
In het dystopieverhaal ‘Vrijstaat’ is met name het perspectief interessant – de verteller is de matriarch die heerst over de voortplantingskolonies (vergelijkbaar met een van de vertellers uit De testamenten). Der dagen zat is deze vertelster, bijna onverschillig. ‘Later, als ze er zelf al niet meer was, zouden de ziekten misschien zijn uitgeroeid, uitgestorven, weg’, denkt ze, en bij die hoop legt ze zich neer. Iemand die zich neerlegt bij een slechte oplossing voor een ellendige situatie: ook dat is wat ouderdom kan doen. Het idee dat je er niet meer toe doet, dat het nu aan anderen is om verandering teweeg te brengen. Door dit verhaal te schrijven – een vermoedelijk door Covid geïnspireerde, nog iets opgeschroefde variatie op The Handmaid’s Tale – doet Atwood alsnog wat ze kan.
Want er valt nog genoeg te doen, al was het maar omdat beïnvloeding zelfs over het graf heen kan werken: zie Orwell, zie Atwood zelf, en zie een van de hoogtepunten van de bundel, het verhaal over de ‘hekserij’ van de moeder van de vertelster. Daarbij kun je ‘hekserij’ lezen als de manier waarop vrouwen macht konden uitoefenen: niet met botte, brute kracht, maar slinks manipulerend. Namelijk: het nieuwe vriendje van de jonge vrouw is ten dode opgeschreven, aldus haar moeders tarotkaarten. Tenzij ze het met hem uitmaakt, wat de jonge vrouw dus maar doet. Als moeder en dochter jaren later op dat voorval terugkomen, vertelt de moeder waarom ze het deed: ‘Ik wilde niet dat je je in het leven weerloos zou voelen […] dat je wist dat er een grotere macht was die over je waakte.’ Waarop de dochter haar alsnog bedankt, ‘dat je dat allemaal voor me hebt verzonnen.’ Moeder: ‘Verzonnen?’
Onderschat de hekserij niet. Wat niet bestáát, of futiel lijkt, kan alsnog betekenisvol zijn – en daarmee bestaat het toch. Zo mondt ieder verhaal uit in een gevecht tegen de betekenisloosheid. Waarom ben ik een slak in het lichaam van een klantenservicemedewerkster, wil zij weten, na het zoveelste uitzichtloze slablaadje te hebben verorberd. Ofwel: ‘Waarom moet ik lijden? De ultieme vraag. Dat is wat ons tot mens maakt, denk ik: vraagtekens zetten bij de condition humaine’, besluit ze. Dat gebeurt vaker in Besjes in het bos: het verhaal maakte al een punt, maar Atwood onderstreept dat ook nog eens. Dat had niet gehoeven, maar toont ook, en dat is op een best ontroerende manier kwetsbaar, het verlangen dat deze bundel in zich heeft: de wil om nog goed verstaan te worden, er nog toe te doen.
Atwood wil het, relativeert het – maar wil het toch. Zoals het titelverhaal besluit, als Nell in een kattebelletje een bericht ‘dat Tig voor haar heeft achtergelaten’ ziet: ‘Magisch denken, dat weet ze heel goed, maar toch haalt ze haar hart eraan op, want het troost haar.’
Margaret Atwood (1939) schreef meer dan vijftig romans en bundels met verhalen, poëzie en essays, en behoort tot de vier schrijvers die tweemaal de Booker Prize wonnen.
Over De testamenten:
‘Het orakel van Canada, zo zou je Atwood kunnen noemen. Het klinkt spottend, maar zo is het niet bedoeld. Integendeel.’
De Standaard
‘De testamenten is een heerlijk weerzien met de thema’s die de kern vormen van haar oeuvre.’
Trouw
ISBN | 9789044653045 |
---|---|
Aantal pagina's | 352 |
Datum van verschijning | 20230406 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 138 mm |
Hoogte | 213 mm |
Dikte | 24 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres