De kapperszoon
Dat Gerbrand Bakker (1962), twaalf jaar na zijn vorige roman en zestien jaar na de internationale doorbraak van Boven is het stil, het romanschrijven nog niet verleerd is, is een understatement. Met De kapperszoon schreef Bakker een onweerstaanbare roman, waarin hij zijn literaire durf demonstreert en zijn vaste schrijfhand toont. Zonder pretentie of poespas, maar met een grote trefzekerheid. Bakker toont zich een van onze beste schrijvers.
Terwijl hij toch ook bescheidenheid aan de dag legt. De kapperszoon maakt niet opzichtig indruk: de roman begint opvallend alledaags. Dat zit ‘m al in de keuze voor deze hoofdpersoon, die bijna niet mínder hemelbestormend wezen kon. Simon is een Amsterdamse kapper die de salon van zijn grootvader heeft overgenomen, zelden neemt hij de moeite het bordje ‘fermé’ om te draaien. Hij heeft het nooit echt druk, er is tijd voor een praatje, al valt zijn inbreng meestal in de categorie ‘hm’ en ‘goh’. Verder gebeurt er in zijn leven weinig opzienbarends. Geen ambitie, geen relatie (er gaat soms een man mee naar huis, na het baantjestrekken), geen problemen. Hij is alleen en dat is best.
Hondjes
Maar dat Simons moeder hem ‘indolent’ noemt, steekt – al krijgen we dat niet in zoveel woorden mee. Zo’n mens is Simon niet, en Bakker is niet zo’n schrijver. Hij geeft de dialogen weer, tussen moeder en zoon, en laat de spanning voelen. ‘Drie glazen?’, vraagt de zoon als zijn moeder haar wijnglas ophoudt. En in een andere scène excuseert zij zich, als hij haar net heeft gecorrigeerd – dat je tieners geen kinderen meer noemt – en ze het toch weer verkeerd zegt: ‘Jeugd, bedoel ik. Sorry. Jeugdigen.’ Deze personages converseren niet alleen, ze verhouden zich echt tot elkaar. Dit proza is bescheiden, maar geweldig levendig.
Die tieners zijn de jongeren met een beperking die Simons moeder wekelijks begeleidt in het zwembad, en nu haar collega plotseling naar Tenerife vertrokken is, voor de liefde, staat Simon haar bij. Het haalt groot ongemak in hem naar boven, omdat de ‘zwakzinnigen’ zich zo fysiek uiten, omdat de ‘mongolen’ (ja, hij weet wel dat je die mensen niet zo noemt) kwetsbaar en ongrijpbaar tegelijk zijn. Zoals moeder het rechtdoorzee duidt: ‘Het zijn net hondjes, of andere huisdieren, ze houden van je, ze grijpen zich aan je vast, ze kwijlen op je.’ En ‘ze’ zijn lichamelijk volwassen, zoals Igor van achttien, die zich uit in kreten – en die Simon verwart als hij hem in zijn hals begint te likken. ‘En wie heeft bedacht dat zo iemand zo mooi moet zijn?’
Amandelbomen
Met Tenerife is ook nog iets anders aan de hand: daar is de vader van Simon ooit naartoe vertrokken, met de noorderzon, toen zijn vrouw zwanger was van haar enige zoon. Cornelis zat in het vliegtuig dat op de mistige landingsbaan op een andere Boeing botste. Simon groeide op zonder vader, maar in het gezin werd ‘s werelds grootste vliegramp, bijna zeshonderd slachtoffers, nooit echt een gespreksonderwerp.
En: ‘Geen enkele Nederlandse schrijver heeft ooit ook maar iets geschreven over die vliegramp.’ Het personage dat dat zegt is een vaste klant van de kapper, een internationaal gewaardeerd auteur van boeken als De landweg, April, Amandelbomen bloeien rood en natuurlijk Beneden is het kil (‘over een dochter die op een dag haar moeder in de kelder stopt omdat ze haar niet langer kan verdragen’). Gek voelt dat aanvankelijk, geinig, misschien flauw, deze spiegeling van Bakker zelf (schrijver van De omweg, Juni, Perenbomen bloeien wit, en natuurlijk…). Maar die aanwezigheid blijkt een betekenisvolle gelaagdheid in de roman te brengen – en het is een motor, want als de schrijver, die in de kapsalon ‘research’ komt doen voor zijn eigen kappersroman, hoort van die verdwenen vader, wordt zijn verbeelding geprikkeld. Hij gaat ermee ‘aan de haal’, zoals Simon al vreesde – zeker als blijkt dat de stagiair van zijn vader óók in het vliegtuig zat. Wat een verhaal! Maar let op: in de scène dat die stagiair ter sprake komt, in een gesprek tussen Simon en zijn grootvader, is de schrijver niet aanwezig, dus hij kán dat helemaal niet weten. Wat gebeurt hier? Wat voor spannend literair spelletje speelt Bakker hier?
Tegelijk neemt de roman een vlucht, want na een bladzijde of honderd breekt er een nieuw deel aan, waarin de handeling zich even naar 1977 verplaatst, naar Tenerife – Bakker beschrijft de vliegramp, en dat doet hij fenomenaal, spaarzaam met emoties en scheutig met sprekende details. Je vergeet bijna je als lezer af te vragen hoe we dit dan kunnen lezen, wat de schrijver hier aan het doen is. Dat wordt prangender als we even later, al even meeslepend en overtuigend verteld, lezen over het leven van vader Cornelis, die ontkomt aan de vliegramp en zich als kapper Carlos op het Canarische eiland vestigt. Is dat een alternatieve, gefantaseerde versie?
Je gaat er hoe dan ook in mee, net zoals je er nauwelijks acht op slaat dat Bakker ver in de roman zijn hoofdstukken nog ultra-prozaïsch laat beginnen (‘In de keuken mengt hij yoghurt met muesli in een kom en zoet het met een flinke schep frambozenjam’). Hoe kan dat zo spannend blijven? En wat gebeurt er als een bijfiguur, een barman, ineens zijn verhaal mag vertellen, dat ook al zo meeslepend is in zijn eenvoudige kracht? Als Simon daarover peinst, schrijft Bakker cruciale zinnetjes: ‘Tot gisteravond was die Oscar een barman, iemand die je ziet en weer vergeet. Nu is hij iemand geworden.’
Erotische spanning
Iemand worden – dat voelt als het onderliggende geheim van De kapperszoon, zowel het hoofdthema als de ambitie die Bakker als schrijver heeft. Het begint met de vraag hoeveel macht en controle je hebt over een ander. Die zit zowel in het verhaal van de verdwenen vader als in de lijn over de erotische spanning met de verstandelijke beperkte Igor, en het is een motief in de relaties tot alle trouwe en toch onbegrijpelijke hondjes die in de roman langskomen. Het antwoord is algauw dat de waaromvraag vergeefs is, dat je elkaar nooit écht kunt doorgronden. Maar daarmee zijn we er nog niet. Als niet-doorgronden betekent dat Simon in generalisaties en badinerende taal over mensen met een beperking praat, is dat vooral een teken van empathische onmacht, een gegeven dat een daverende climax oplevert (binnen de bescheiden kaders van de roman).
Bij onkenbaarheid legt de schrijver zich niet neer, Bakker noch zijn evenknie in de fictie, en dát tilt de roman boven zichzelf uit. Wat de schrijver doet is niet alleen een personage in beeld brengen, die o zo bewegingloze kapper, maar hij gaat met hem aan de haal, op de best mogelijke manier: door zijn verhaal, met vernuftige parallellen en motieven, te verheffen tot literatuur. Hij maakt Simon boeiend, dankzij dat levendige proza, maakt hem iemand – misschien wel het grootste en meest liefdevolle wat een schrijver kan doen. Voor de lezer levert dat de bijna magische illusie op die De kapperszoon zo bijzonder (en ik denk onvergetelijk) maakt: dat je echt iemand hebt gezien. Gerbrand Bakker heeft zijn personages tot leven geschreven.
ISBN | 9789464520019 |
---|---|
Aantal pagina's | 304 |
Datum van verschijning | 20220217 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 126 mm |
Hoogte | 202 mm |
Dikte | 29 mm |