De kiem
Jarenlang gold de Noor Tarjei Vesaas (1897-1970) als kandidaat voor de Nobelprijs voor Literatuur. Dankzij vertalingen van romans als De vogels (Fuglane, 1957) en Het ijspaleis (Is-slottet, 1963) kreeg hij aandacht in het Nederlandse taalgebied. In beide romans spelen diepgewortelde, onuitroeibare schuldgevoelens een beslissende rol. In De vogels verstoort een geheimzinnige houthakker het vredige leven van een boer en zijn zus en in Het ijspaleis verdwaalt een groep kinderen in een ijsgrot, met dodelijke afloop. Wroeging is in beide gevallen het overheersende gevoel.
Met De kiem (Kimen, 1945) had Vesaas onbetwist de hoogste literaire onderscheiding kunnen winnen. Het naamloze eiland waar de roman zich afspeelt, ergens aan zee in Scandinavië, heeft de intense schoonheid en vruchtbaarheid van het paradijs. Boomgaarden dragen fruit, in rode schuren ligt het hooi – als teken van weelde van het land – opgetast en twee zeugen werpen een schare aan biggetjes. Maar dan gebeurt er iets vreselijks. De mannelijke biggetjes dienen door een ‘koeiensmid’ gecastreerd te worden. Het gegil van het jonge grut wekt de blinde razernij van de moedervarkens op en ze gaan elkaar te lijf, met gruwelijke dood tot gevolg. Onheil in het paradijs, en dit is nog maar een voorafschaduwing. Het daaropvolgende hoofdstuk begint al even onschuldig: een man laat zich naar het eiland brengen, over een kalme zee. Andreas Vest heet hij, een man met schichtige ogen. Hij blijkt getraumatiseerd door een ongeval in een fabriek op het vasteland. Op het eiland zal hij vreugde en verlossing vinden.
Het is onwaarschijnlijk knap hoe Vesaas de duistere dreiging die van de vreemdeling uitgaat schetst. Wanneer hij het jonge meisje Inga tegenkomt, dan moet er wel iets fout gaan. Inga is, na onenigheid met haar moeder, gaan dwalen over het eiland en in het dichte gebladerte hoort ze plots geritsel. Ze is bang en gefascineerd tegelijk. Dan komt de vreemde man te voorschijn. Ze vindt hem meteen aantrekkelijk. Ze kijkt hem aan, ziet zijn ‘ogen met een wonderlijk licht. Met een vreemde stroom in zich.’ Maar dat licht is moordenaarslicht. Door Andreas’ hoofd flakkerden soms duistere, onherkenbare dingen op ‘als een witte lichtflits die liet zien wat hij moest doen, wat hij moest zeggen. Hij hoefde geen moment te twijfelen. (…) Dit jonge meisje was gedoemd ten onder te gaan.’ Dat meisje zelf is vervuld van blijdschap over de bloei op het groene eiland dat ze nu deelt met die man, hij lokt haar mee dieper het bos in om zogenaamd zeldzame bloemen te ontdekken.
Kort daarop klinkt er een kreet over het eiland die ‘als een groot, donker scherm’ kwam neerdalen. Het is Inga’s schreeuw. In zijn beschrijving moet Vesaas zich hebben late inspireren door het schilderij De schreeuw (1893) van zijn landgenoot Munch. De uitroep ‘moord!’ raast over het eiland. De bevolking, aangevuurd door Inga’s broer Rolv, ontsteekt in een wilde, blinde razernij en opent de jacht op de moordenaar. Bij de rode schuur van de herenboer van het eiland wordt hij geofferd, geslacht eerder, zoals de varkens elkaar afslachtten. Onder de boerenbevolking ontketenen zich onbeheersbare krachten, dezelfde die de vreemdeling bevingen toen hij Inga doodde.
Aan het slot maant de eigenaar van de rode schuur de bevolking tot rust, inzicht en uiteindelijk boetedoening. Wat een geweldige roman is De kiem, die ook ‘rode schuur’ had kunnen heten bijna als een parallel aan de roman Zwarte schuur van Oek de Jong. Schuren als plekken waar het kwaad huist. Vesaas’ roman is een beklemmende vertelling over een moord en tegelijk een studie naar collectieve waanzin. Een zeldzame, aangrijpende combinatie.
Op hetzelfde moment dat de zeug die net biggen heeft gebaard gek wordt en haar eigen jongen begint aan te vallen, starten de eilandbewoners de jacht op Andreas. Te laat worden ze zich bewust van hun eigen agressie en schuld, waarna ze proberen hun misdaad te rechtvaardigen. In de rode schuur van Karl Li komen de eilandbewoners samen om in het reine te komen met hun daad.
Op sublieme wijze laat Tarjei Vesaas, een van de belangrijkste Scandinavische schrijvers van de twintigste eeuw, zien hoe woede en groepsdynamiek menselijk handelen primitief en dierlijk kunnen maken.
Tarjei Vesaas (1897-1970) wordt beschouwd als een van de grootste Noorse dichters en romanschrijvers van de twintigste eeuw. Hij debuteerde in 1923 en schreef romans, poëziebundels, korte verhalen en toneelstukken. Hij werd regelmatig genoemd als kanshebber voor de Nobelprijs voor Literatuur en won in 1964 de prestigieuze Literatuurprijs van de Noordse Raad.
Met De kiem (uit 1940) kwam er een verandering van stijl in zijn auteurschap en vond Vesaas zijn stem in wat men symbolisch modernisme zou kunnen noemen. De kiem onderscheidt zich als een van de echt grote Vesaas-romans.
ISBN | 9789493290198 |
---|---|
Aantal pagina's | 232 |
Datum van verschijning | 20221117 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 126 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 20 mm |