De kliniek
Deze kliniek trakteert u op ‘een nietige dood’
Ahmed Bouanani Deze Marokkaanse cultfiguur en veelkunner schreef een indrukwekkende én afschrikwekkende roman, samengebald in een vloeiende woordenstroom.
Zo’n tien jaar geleden had bijna niemand ooit van Ahmed Bouanani gehoord. Inmiddels worden er retrospectieven en symposia aan zijn werk gewijd en is hij, zeker in de cinematografische wereld, een cultfiguur geworden. Lang was hij de man van één roman, één poeziebundel en één documentaire. De roman was onvindbaar tot hij in 2012 opnieuw uitgegeven werd door uitgeverij Verdier in Frankrijk en Dar El Kitab in Marokko. Bouanani’s poëzie was gebundeld onder de titel Les Persiennes, was al even zeldzaam. Zijn enige wat langere film, Mirage (1979) – avantgardistisch, experimenteel en helemaal in zwart-wit – was een van de weinige documentaires die het gewone leven in Marokko lieten zien.
Die roman De kliniek is onlangs ook in het Nederlands verschenen. Het is een heftige, ontregelende roman, waarin de hoofdpersoon wordt overweldigd door visioenen, nachtmerries en hallucinaties. Door ‘een grote ijzeren poort’ komt hij het ziekenhuis binnen, dat meer weg heeft van een gevangenis waar iedereen aan zijn lot wordt overgelaten. Of hij er ooit weer uit weg komt, is maar de vraag. Binnen de muren verkeert hij met andere ‘zieken’, zoals Vrijbuiter, Ruft en de Kegel. Ze vullen hun leven met vieze moppen, sterke verhalen en smerige roddels. De een is nog ongelukkiger dan de ander, het is absurdisme wat de klokt slaat.
De roman krijgt vooral betekenis als je hem in de context plaatst van Bouanani’s andere werk. Bouanani (1938-2011) was schrijver en dichter, maar ook tekenaar, professioneel filmmonteur en regisseur. Zijn eerste gedichten publiceerde hij in Souffles, het tijdschrift van een revolutionaire, anti-koloniale kunstenaarsbeweging.
Zwitsers polshorloge
Bouanani was lang verbonden aan het Marokkaanse Centrum voor Cinematografie, waar hij in de archieven werkte. Daar bekeek hij tussen de bedrijven door films, ploos hij tijdschriften uit en deed hij onderzoek naar makers, festivals, censuur. In zijn eigen, vaak gecensureerde films – men verdacht hem van communistische sympathieën – concentreerde hij zich op het leven van de ‘gewone’ Marokkaan, op de orale traditie tegen de achtergrond van het kolonialisme.
Met dit alles in je achterhoofd lezen de eerste pagina’s van De kliniek als een statement. Een man heeft ‘een vergeeld formulier vol vliegenpoep’ ingevuld en volgt een verpleger, ‘een van de werknemers van de langzame dood’, de kliniek in. Toen ‘leefde [hij] nog’, zegt de verteller onheilspellend. De verpleger draagt een namaak Zwitsers polshorloge en roept voortdurend hoe laat het is tegen patiënten voor wie de tijd van geen enkel belang meer is.
De verteller beseft meteen als hij de kliniek binnenkomt wat hem te wachten staat; hij wordt ‘getrakteerd op een nietige dood, onder bergen desinteresse en vergetelheid’, metafoor voor een land dat met zijn rug naar zijn burgers en zijn verleden staat. Wie met zoveel desinteresse wordt bejegend rest weinig anders dan een vlucht in de waanzin. Tegen vergetelheid helpt alleen de herinnering en het opbouwen van een collectief geheugen. Dat is precies wat de verteller beoogt.
Brand
Zijn herinneringen zijn vaak nachtmerrieachtig en angstaanjagend. Dromen, jeugdherinneringen, angsten – alles rijgt zich aaneen in een vloeiende woordenstroom. Als spin maakt hij webben ‘in het huis met de persiennes’, leeft hij ‘in hoekjes, als een meester op een Koranschool’, terwijl buiten ‘bommen, bloedbaden en executies plaatsvinden’. Terugkerend thema is ook ‘het lijk van een drenkeling, uitgespuugd door de golven’. Het kind dat de verteller ooit was lijkt wel op dat ‘stuiptrekkend lichaam dat de zee tentoonstelt aan de verbouwereerde levenden’. Vlinders vliegen op zijn lichaam af, ‘heel veel wemelende larven en rupsen, in een walgelijk gekrioel’. Het zijn visioenen en metaforen die je ook tegenkomt in het net zo magische, labyrintische en bij tijd en wijlen even afschrikwekkende werk van de Roemeense auteur Mircea Cartarescu.
De analfabete lotgenoten in De kliniek beseffen dat de verteller anders is dan zij. Ze zien in hem een heuse schrijver, iemand die ‘dankzij dat verdomde boek’, ‘de eentonigheid van de tijd’ kan verdrijven, en ‘de wereld van de stropdas en de hypocrisie te grazen kan nemen’. Zelf vraagt de verteller zich af of er wel ooit iemand zal lezen wat hij schrijft. Zal iemand zich interesseren voor zijn ‘personages gehouwen uit knutselwerk, in een aureool van confectiedromen, tot aan hun nek badend in morbide ledigheid’? De dagen gaan in een roes voorbij, regelmatig ontwaakt hij ‘beroofd van zijn geheugen [...] met een afschuwelijk gevoel van onsamenhangendheid en angst en verscheurdheid’.
Dat is het tijdsbeeld dat de veelzijdige Bouanani schetst in deze indrukwekkende én afschrikwekkende roman. Vijf jaar voor zijn dood trok hij zich uit de wereld terug. Een brand bij hem thuis verwoestte een deel van zijn werk. Het was zijn dochter Touda, zelf videokunstenaar, die zich inzette om haar vaders werk bij elkaar te brengen en er bekendheid aan te geven. Uit die erfenis ontstond onlangs nog La septième porte (De zevende deur), een door haar vader samengestelde, maar nooit gepubliceerde geschiedenis van de Marokkaanse film, waaraan hij een groot deel van zijn leven had gewerkt.
In de roman vraagt de verteller zich regelmatig af waarom hij daar is, in die kliniek. Een stem uit het verleden antwoordt dan dat hij nooit zal weten of hij droomt of in de realiteit is. ‘Het maakt ook niet uit’, zegt de stem’, ‘uw realiteit doet er niet toe’. Daar dacht Bouanani anders over.
30-04-2021 Margot Dijkgraaf
ISBN | 9789491921780 |
---|---|
Aantal pagina's | 130 |
Datum van verschijning | 20201120 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 144 mm |
Hoogte | 218 mm |
Dikte | 20 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres