De val van de Taira
Dit klassieke Japanse oorlogsepos is diep menselijk - alle gespietste schedels ten spijt
Japanse literatuur Het beroemde, 700 jaar oude oorlogsverhaal De val van de Taira biedt naast gewelddadige actiescènes ook subtiele intriges waarin de emoties van gewone mensen invoelbaar worden.
Een vervaarlijk ogende samoerai die met gramstorige blik opspringt en zijn zwaard trekt – het is een omslagbeeld dat geen fijnzinnige vertelling belooft. En toch, alle onthoofdingen, veldslagen en op zwaardpunten gespietste schedels ten spijt, is De val van de Taira veel meer dan een aaneenschakeling van actiescènes. Het beroemdste oorlogsverhaal uit de Japanse canon is een symfonie waarin wapengekletter wordt afgewisseld met subtiele intriges, waarin historische non-fictie vermengd wordt met poëzie, en waarin geharde mannen om de haverklap wenend ‘hun mouwen bevochtigen’. Het is een boek dat de lezer verwondert met sprookjes en legenden, en dat doet huiveren en lachen, soms binnen het bestek van dezelfde knokpartij.
Wat het niet is: een boek dat de lezer vriendelijk binnen noodt. Dit uit dertien delen bestaande verhaal over de teloorgang van de oppermachtige Taira-clan vraagt geduld. Het opent met een aantal delen die vooral bedoeld zijn om de situatie te schetsen, wat tot een bombardement aan moeilijk uit elkaar te halen namen, politieke functies en familiebanden leidt. Maar eenmaal geland in de complexe werkelijkheid van het Japan van de twaalfde eeuw (waarin deze uit de veertiende eeuw stammende tekst is gesitueerd), wordt de lezer meegenomen in een fascinerend machtsspel.
Dat spel wordt gespeeld door keizers en ex-keizers – met name de wispelturige en opportunistische Go-Shirakawa –, door telgen van de twee voornaamste militaire clans, de Taira en de Minamoto, en het in de schaduw opererende politieke geslacht der Fujiwara, dat weliswaar niet over eigen legers beschikt, maar via hofintriges, baantjesjagerij en uithuwelijking zichzelf eeuwenlang in het hart van de macht heeft weten te handhaven. Daarnaast zijn er geestelijken en hun vechtmonniken, die zo nu en dan van de berg komen om bonje te schoppen.
De Taira en de Minamoto
De titel verraadt het al: dit boek gaat vooral over de ondergang van de Taira, en daarmee de opkomst van de Minamoto. ‘Al vanaf het verre verleden schakelde de vorst de geslachten der Minamoto en Taira in om iedereen te bestraffen die zich niet voegde naar zijn wil of naar de besluiten van het hof’, zo lezen we, maar door politieke omstandigheden is aan die situatie een eind gekomen. ‘Nu staan we even ver van elkaar als wolken van modder’, klagen de Minamoto. ‘De Taira zijn heer en meester; bij hen vergeleken zijn we nog minder dan knechten.’
De leider van de Taira is Kiyomori, een verfijnde bruut. Hij waant zich onaantastbaar, zeker nu zijn dochter het tot keizerin heeft geschopt en zijn schoonzoon tot regent. ‘Nu Kiyomori het hele rijk, en de omliggende zeeën, in de palm van zijn hand hield, deed hij precies waar hij zin in had, zonder zich te storen aan kritiek of spot.’ Tegenstanders, zoals de monnik Saikō, komen zwaar op de koffie. ‘Kiyomori beval om Saikō’s kaak te breken, en toen die opdracht was uitgevoerd werd Saikō onthoofd op het kruispunt van Suzaku en de Vijfde Laan.’ Het is de aanzegging van veel meer bloedvergieten, soms op bijna industriële schaal, soms met een sadistische creativiteit. Het roept bij velen een eindtijd in gedachten en de hoop dan wel vrees dat het huis der Taira, ‘dat al dit leed had veroorzaakt’, een angstaanjagend lot wacht.
Dat lot heeft de vorm van de wederopstanding van de Minamoto, die vanuit hun verre provincies timmeren aan bondgenootschappen en legers. Steeds vaker en met steeds meer succes gaan ze de strijd met de Taira aan. Naarmate het verhaal vordert worden de legers groter (50.000 ruiters hier, 100.000 ruiters daar) en wordt de body count, om het in Hollywoodtermen te zeggen, grotesker. De pijlen van boogschutters regenen neer, er wordt gezwaaid met zwaarden en hellebaarden, bergstromen zien rood van het bloed, doden vallen ‘als blaadjes die door een storm van de boom worden geplukt’. Maar tegelijk is er schoonheid en poëzie; er zijn mensen die uit liefde voor vrouw en kinderen wanhopig vasthouden aan het ‘dauwdruppelbestaan’, of die het wereldlijke leven de rug toekeren en monnik worden; er zijn uitgesponnen reisverslagen en er is weemoed, veel weemoed. (‘Zelfs zij die samen een halve dag onder de bloesems hebben doorgebracht, of een nacht lang hebben genoten van de volle maan, en zelfs reizigers die, overvallen door een bui, geschuild hebben onder dezelfde boom, gaan met pijn in het hart uiteen.’) Opmerkelijk voor een verhaal dat zijn oorsprong vindt in een orale traditie is de soms verbluffende rijkdom van de taal (‘Hij voelde zich alsof hij de snor van een draak moest strelen.’).
Shogunaat
Met de opkomst van de Minamoto bladdert de hofcultuur af en wordt langzaam de basis gelegd voor het feodale tijdperk van het shogunaat, een militair bewind met de keizer als stroman. De Taira worden opgejaagd tot in alle uithoeken van het land, tot ze geen andere uitweg rest dan strijdend ten onder te gaan of zich te verdrinken in zee.
De val van de Taira lezen is een belevenis. Terecht noemt vertaler Jos Vos het boek in zijn inleiding ‘een waar compendium van archaïsche vertelstijlen’. Voor vertalers, weet hij, ‘is er geen grotere uitdaging denkbaar’.
Het is gepast om bij Vos stil te staan. Het is voornamelijk aan deze Belgische japonoloog te danken dat in de afgelopen decennia zoveel bepalende teksten uit de premoderne Japanse canon beschikbaar zijn gekomen voor het Nederlandse publiek. Vos vertaalde de zeventiende eeuwse reisdagboeken van de haiku-dichter Matsuo Basho, bezorgde in 2008 de bloemlezing Eeuwige reizigers, dat een staalkaart bood van premoderne literatuur, poëzie en toneelteksten, en volbracht in 2013 zijn vertalers-tour de force: het bijna 2.000 pagina’s tellende Het verhaal van Genji, Murasaki Shikibu’s elfde-eeuwse epos over de hofcultuur in Heian-kyo, het huidige Kyoto. Daarnaast vertaalde Vos onder meer het speelsere Hoofdkussenboek van Sei Shonagon en de boeddhistische overpeinzingen van Kenko (De kunst van het nietsdoen) en Kamo no Chomei (Hojoki – mijn leven als kluizenaar). En nu dus De val van de Taira, een vertelling die in vele versies bestaat, waaruit Vos de versie koos die in 1371 werd gedicteerd door de blinde, luit spelende monnik Akashi Kakuïchi.
Wat Vos zo’n uitmuntende vertaler maakt is niet alleen zijn vermogen de taal van een verre, vreemde wereld tot uiterst soepel Nederlands te boetseren, maar ook de wijze waarop hij zijn vertalingen toelicht en annoteert. Elke vertaling geeft blijk van een diepgaande kennis van de historische, politieke, religieuze en literaire context. En al gaat veel daarvan bij de doorsnee lezer misschien het ene oor in en het andere uit, onherroepelijk wordt met het lezen van Vos’ vertalingen beetje bij beetje dieper begrip gekweekt van een wereld die voor de meeste westerse lezers – zo die al een beeld hebben – slechts bestond uit filmclichés.
Nu is de vraag: is dat nodig? Wat heeft een hofdame uit de elfde eeuw ons te vertellen wat nu nog relevant is? Of in het geval van De val van de Taira: wat moeten we met politieke machinaties van clans, keizers, vechtmonniken en politici uit een op zijn best donkergrijs verleden?
Eeuwigheidswaarde
Los van de algemene historische waarde van de hoofdwerken uit grote literaire tradities, is er iets aan de premoderne Japanse literatuur dat eeuwigheidswaarde verschaft: de menselijke dimensie. Ook een groot epos als De val van de Taira zoomt in op de emoties en overwegingen van tientallen kleine spelers. Een banneling die zijn dagen slijt op een afgelegen eiland. Danseressen aan het hof. Edelen en monniken. Veel daarvan draait om schoonheid, verlies, familie, liefde, levensvreugde, schaamte, schuld en doodsdrift, zo invoelbaar gemaakt dat het geen enkele moeite kost contact te maken met die oude wereld. En erdoor verrijkt te worden.
Wat me in het bijzonder aan De val van de Taira trof: hoe afgewogen de tekst is voor een in de tijd van de overwinnaars gecomponeerde tekst. Ja, de Taira plegen gruweldaden, maar het blijven mensen, soms zelfs uiterst fijnzinnige mensen. En met de Minamoto wordt het leven niet per se beter. De onbehouwen Kiso Yoshinaka, ‘opvallend boers in zijn gedrag’, maakt er een flinke bende van, tot afschuw van de veel rustigere Yoritomo, die het tot machtigste man zal schoppen, en diens jongere broer Yoshitsune, die eropuit wordt gestuurd om Kiso onschadelijk te maken.
Natuurlijk moet De val van de Taira als historisch document met wat korreltjes zout worden genomen – de werkelijkheid, voor zover door historisch onderzoek vastgesteld, wordt geregeld beentje gelicht. Maar als literaire tekst staat het, zevenhonderd jaar na dato, als een huis.
26-08-2022 Auke Hulst
De val van de Taira schildert het portret van een verfijnde adellijke maatschappij die op zijn kop staat en is doordrongen van het boeddhistische besef dat alle aardse banden van voorbijgaande aard zijn. Het heeft in de loop der eeuwen enorme invloed uitgeoefend op de Japanse kunsten – zowel de traditionele als de populaire – en op het zelfbeeld van de Japanners.
ISBN | 9789025309848 |
---|---|
Aantal pagina's | 672 |
Datum van verschijning | 20220308 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 147 mm |
Hoogte | 222 mm |
Dikte | 49 mm |