De verdwenene
Puberzoon met drugsprobleem wordt de natuur in gestuurd
Lot Vekemans Dankzij het dwingend perspectief in deze roman, die krachtige dialogen biedt van personages die elkaar nauwelijks leren kennen, ga je dingen normaal vinden die dat niet zijn.
‘We doen wat we liever laten, en laten wat we liever doen,’ zegt een personage in Gif, het meest vermaarde toneelstuk van de vooral als toneelschrijver bekende Lot Vekemans (1965). Het gedraaikont van mensen, op zoek naar wie ze willen wezen en wie ze zich kunnen veroorloven te zijn, is haar onderwerp, in haar toneelstukken en ook in haar romans. De tweede roman, getiteld De verdwenene, is net uit. Een vijftigjarige man en een zestienjarige jongen lopen door Canada, de ene moeizaam, trekkend met zijn been waarop een wond zit die maar niet genezen wil, de ander loom en verend ‘alsof hij in slow motion over een springkussen liep’.
Het zijn een oom en een neef, die elkaar nog maar nauwelijks kennen en er allebei ook verdomd weinig zin in hebben daar verandering in te brengen. Ze zitten met elkaar opgescheept tijdens een logeerpartij die geen van beiden initieerde. De oom, Simon, woont al zijn halve leven alleen in Canada, in Calgary, tussen torenhoge kantoren. Hij slijpt dag in dag uit boorpijpen en hecht aan regelmaat, eenzaamheid en routine. En plotseling is daar dat neefje dat door zijn zus op zijn dak wordt gestuurd. De jongen wil dolgraag naar de Rocky Mountains, de oom helemaal niet, maar ze gaan uiteindelijk toch. En dan raken die twee, die elkaar nog geenszins gevonden hadden, elkaar pas echt kwijt.
Drugsprobleem
Vekemans is, ook in haar proza, een slim en kundig auteur. Vooral de ogenschijnlijk wezenloze dialogen zijn geladen met spanning: ‘“Nog wat gedaan?” “Ik was moe.” “Heb je je moeder gebeld?” “Je moet de groeten hebben.” “Zei ze nog wat anders?” “Geloof het niet.”’ Er staat haast niets, maar intussen heel veel. Af en toe biedt Vekemans in de roman met een toegevoegd zinnetje wat extra houvast aan de lezer: ‘“Is die voor mij?” “Alleen als je aardig voor me bent [...].” “Dan kan dan nog een probleem worden.” De jongen grinnikte alsof hij een grap had gemaakt.’
Vekemans schampt in De verdwenene hier en daar rakelings langs het al te ongeloofwaardige. Wie stuurt er nou haar problematische puberzoon naar een zonderlinge broer aan de andere kant van de wereld, zonder meer te zeggen dan dat hij ‘de weg kwijt is’? Is het niet al te wonderlijk dat ze het drugsprobleem van haar zoon helemaal verzwijgt? Kan Simon hem dan wel veilig houden? Hij heeft geen idee wie hij in huis haalt. Maar hij wil dat dus ook helemaal niet weten, en dat is dan weer overtuigend gebracht. Simon is eenzelvig en verongelijkt. Volgens zijn enige vriendin heeft hij ‘fokking issues’, wat ook weer scherp blijkt uit zo’n typisch Vekemans-dialoogje: ‘“Hadden jullie het over mij?” “Niet echt.” “Niet interessant genoeg zeker?” “Dit gaat niet over jou, Simon.” “Nee, natuurlijk niet.”
De roman is niet in de ik-persoon geschreven, maar je kijkt toch mee door Simons ogen. Dat perspectief is dwingend, zodat je dingen normaal begint te vinden die dat niet zijn. Simon noemt zijn neef bijvoorbeeld nooit ofte nimmer bij zijn naam. Hij houdt het op ‘de jongen’, hij erkent zijn bestaan als het ware zo min mogelijk. Dat valt niet alleen de lezer, maar ook de politie op, die op enig moment een zoektocht moet starten in de bergen. Het is vernuftig hoe Vekemans zoiets timet.
Wc-cabine
Ontroerend is het ene moment in de roman waarop hij zijn neef dan ineens eindelijk wél ziet staan, letterlijk, want diens naam is ergens op een wandje van een wc-cabine gekrast, in een verder verlaten landschap. Op dat moment noemt hij eindelijk zijn naam: Daan. Voor even geeft hij daar toe dat Daan een persoon is, en dat die persoon iets met hem heeft uit te staan. Maar het beklijft niet echt, want Vekemans is er het type niet naar een catharsis te bieden. Haar romans zijn niet zoet. Er gaat als het ware alleen even een raampje op een kier.
In De verdwenene gaat de vraag op wie de titel betrekking heeft, steeds meer prangen. De roman zit vol slimme spiegelingen. Er is een hoop familiegedoe, rondom de jongen én rondom de oom, een hele voorgeschiedenis met moeders en vaders, en vooral met, in Simons geval, een tweelingbroer, een jolige patjepeeër die sprekend op Simon lijkt, ware het niet dat hij ‘Carpe Diem’ op zijn arm heeft staan, en dat zijn hoofd bol groeide waar Simons wangen invielen, op hun vijftigste.
De snuggere uitwerking van de voortdurende spanningen in hun verhouding van jongs af aan, en ook in Simons verhouding met zijn ouders, doet denken aan Esther Gerritsens werk, zoals haar laatste sterke roman De terugkeer, ook een boek vol korte, schijnbaar eenduidige, krachtige dialogen. Er wordt net als bij Gerritsen niet te veel ingevuld, maar juist genoeg.
Als Daan voor langere tijd weg blijft, middenin de onherbergzame Rockies met een heerschap dat naar Simons idee erg onbetrouwbaar en onuitstaanbaar, ja net zo iemand als zijn tweelingbroer, is, wordt De verdwenene heel spannend. Simon wil niets liever dan de jongen kwijt zijn, tot hij hem daadwerkelijk kwijt is. Je raakt bezorgd, bezorgder haast nog dan hij. Natuurlijk loopt zo’n jongen in zeven sloten tegelijk! En hoe moet het dan verder met de eenzelvige oom?
26-02-2021 Judith Eiselin
ISBN | 9789059369412 |
---|---|
Aantal pagina's | 224 |
Datum van verschijning | 20210121 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 126 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 25 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres