Geloven in het wild
‘Niemand begrijpt hoe het kan dat je nog leeft, maar het is zo, dus bravo’, zo complimenteert de hoofdarts zijn patiënte, antropoloog Nastassja Martin, als ze arriveert in zijn ziekenhuis. Ze is naakt, vastgebonden aan het bed, ze kan niet zonder hulpmiddelen ademen, haar hoofd is ‘een bal die is bekrast met rode en opgezwollen littekens’, of ze het gaat halen is nog maar de vraag – maar inderdaad: ze leeft nog.
Op 25 augustus 2015 gebeurt het: Martin is op de terugweg van een expeditie naar een vulkaan als haar plotseling de pas wordt afgesneden door een beer. Wat wonderlijk is, want in het kale landschap waar ze zich op dat moment bevindt, geen bessen, geen vis, heeft een beer niets te zoeken, net zo min als zij er iets te zoeken heeft. Ik stel me zo voor dat de meeste mensen in zo’n situatie bevriezen van de schrik of het anders wel op een rennen zetten, maar Martin is van moediger hout gesneden: die vliegt op de beer af. En de beer op haar. Hij neemt haar hoofd in zijn muil, zij klauwt haar vingers in zijn vacht, hij sluit zijn bek, zij grijpt naar haar ijshouweel en begint ermee op de beer in te hakken. Het wonder geschiedt: de greep van de berenmuil verslapt en het dier hinkt weg. Met een stuk van Martins kaak en twee van haar kiezen in zijn bek.
Dit lijkt het slot van het verhaal, maar het is het moment waarop de ware uitdaging voor Martin begint. Waarop Geloven in het wild begint, ook – het boek dat ze naar aanleiding van de gebeurtenis schreef. Want een ontmoeting zo ingrijpend als deze verandert je, ondervindt ze. Dat is niet iets wat je oplost met wat cosmetische chirurgie. ‘Je moet erna ermee en ten overstaan ervan kunnen leven.’
Paarden als vrienden
Even een korte voorgeschiedenis: Martin werd geboren aan de voet van de Franse Alpen, in Grenoble, waar paarden haar vrienden waren en ‘het antileven bestond uit het klaslokaal, rekenen en de stad.’ Hoe sneller ze het rechtlijnige Westen achter zich kon laten, hoe beter. Tijdens haar studie antropologie maakte ze kennis met hoogleraar Philippe Descola, wiens Beyond Nature and Culture diepe indruk op haar maakte. Descola ontmantelt in dat boek de scheidslijn tussen natuur en cultuur (mens en niet-mens) als een recent en typisch westers idee, en belicht verschillende alternatieve visies, waaronder het animisme. Volgens de animistische wereldbeschouwing zouden we een universele ziel delen met alle wezens om ons heen. Niet alleen dieren, maar ook planten, voorwerpen, landschappen en weersomstandigheden maken deel uit van één allesomvattend organisme. Die gedachte resoneert met Martins intuïtie en ze besluit zich in haar werk te focussen op gemeenschappen die er een animistisch wereldbeeld op nahouden. Zo komt ze, na een veldonderzoek in Alaska, terecht bij een familie van Evenen op het Russische schiereiland Kamtsjatka. Waar ze de beer ontmoet.
Antropologie, het bedrijven van etnografisch veldwerk, zoals Martin doet, is een nogal ingewikkeld onderzoeksgebied. Het draait om het leren begrijpen van een ander, terwijl de denkkaders waarbinnen het ‘begrijpen’ zich normaliter afspeelt zo van die van de ander verschillen dat ze het begrijpen in de weg staan. Je mag dan wetenschapper zijn, de ratio schept een afstand die je niet kunt gebruiken. Er moet dus gezocht worden naar een andere, intuïtievere vorm van begrip. Dit is hoe Martin haar werkwijze verwoordt: ‘Ik benader, ik word gegrepen, ik ga weg of ik vlucht. Ik kom terug, ik begrijp, ik vertaal. Wat er van anderen komt, wat door mijn lichaam trekt en ik weet niet waarheen gaat.’ Ze doet tijdens haar veldwerk dus, vrij naar Malcolm Lowry, een poging ‘“de wind die door ons heen waait” te worden’. Het probleem is, en daar is Martin zich bewust van: wanneer ‘wat door je lichaam trekt’ je onderzoeksmateriaal is, begeef je je op riskant terrein. Als je niet uitkijkt, ben je zo ontvankelijk dat je jezelf verliest in je veldwerk. In de ander. Keert degene die je was toen je aan je onderzoek begon niet terug.
Ziekenhuizen
Geloven in het wild begint met een verslag van de tijd die Martin in ziekenhuizen doorbracht, na haar clash met de beer. Artsen hebben natuurlijk geen ervaring met een geval als het hare, Martins aanwezigheid lijkt op het medische personeel dan ook een wat ontregelende werking te hebben. Martin schrijft het allemaal droogjes op, in pijnlijke en vaak ook vreselijk grappige passages. Hoe een dikke, transpirerende man haar Russische ziekenhuiskamer binnenstapt om met zijn smartphone een foto van haar te maken (‘dus afgrijselijkheid heeft wel degelijk een gezicht, niet het mijne maar het zijne’). Hoe het ziekenhuispersoneel haar bij gebrek aan andere lectuur een moppenboek aanreikt, tegen de verveling. (‘Ze kunnen er niet over uit. [...] Vijf dagen na haar gevecht met de beer leest ze. En dan nog wel een moppenboek!’) Hoe ze wordt overgeplaatst naar een ziekenhuis in Frankrijk, waar ze direct in quarantaine wordt geplaatst. Hoe men besluit haar weer open te snijden en het Russische metalen plaatje dat haar kaak bij elkaar houdt te vervangen door een Frans exemplaar. (‘Zo is, zoetjesaan maar onontkoombaar, mijn kaak het toneel van een Frans-Russische koude ziekenhuisoorlog geworden.’)
Terwijl er door een schare aan artsen aan haar ‘al hybride lichaam’ geknutseld wordt, is er tegelijkertijd een ander proces gaande. Iedereen begint over mogelijke betekenissen van wat haar is overkomen. Wat de invalshoek ook is – symbolisch, psychologisch, mythisch, religieus, animistisch – men, ook zijzelf trouwens, probeert de ontmoeting met de beer te duiden, want ‘een beer en een vrouw, dat is te groot als gebeurtenis.’ Om die reden, schrijft ze, moet de anekdote ‘op haar beurt worden opgegeten en daarna verteerd om enige betekenis te hebben.’
En tja, het moet gezegd: een gevecht tussen mens en beer leent zich, zeker als je het wilt hebben over het animisme, ook wel erg goed als metafoor.
Ik begon me gaandeweg af te vragen: wanneer we ergens betekenis aan willen verlenen, moet het dan niet per definitie ‘opgegeten’ en ‘verteerd’ worden, in een of ander reducerend kader worden geplaatst? Is niet iedere gebeurtenis, iedere ontmoeting, ‘te groot’ om in zijn totaliteit te worden verwerkt? En dient literatuur niet precies daartoe: het inkaderen van stukjes werkelijkheid in vorm, in taal? Om er op die manier betekenis aan te verlenen? Is dat niet wat we nu eenmaal doen, wij mensen, verhalen maken, steeds maar weer betekenis aan zaken toekennen, om niet door te draaien bij gebrek aan houvast?
Bruggen bouwen
Martin heeft het over het bouwen van bruggen, dat dat haar vak is, dat ze moet uitkijken niet met de ander te versmelten. In haar ontmoeting met de beer is dat risico concreter dan ooit, en wellicht maakt dat de wens te duiden, en daarmee afstand te creëren, groter dan ooit. Maar wat maakt dat ik, die in mijn leven niet direct in een gevecht met een beer verwacht te belanden, toch zo gegrepen ben door dit boek, is dat omdat ook ik me op dagelijkse basis bezig houd met het bouwen van bruggen tussen mijzelf en een ander, met al het tekortschieten van dien. Want dat is leven.
Ik moest denken aan het begrip ‘overdeterminering’, een idee van Freud, uit zijn Droomduiding. Een enkele droom kan meerdere betekenissen hebben, die niets met elkaar te maken hoeven te hebben, maar allemaal even legitiem zijn als duiding van de droom; er is niet één betekenis doorslaggevend. Ik zou willen opperen dat goede literatuur altijd overgedetermineerd is, en voor Geloven in het wild geldt dit zeker. Ik wilde zonet niet beweren dat dit boek over mij gaat uiteraard, daarmee zou ik Martins ervaring nogal tekortdoen, maar het gaat óók over mij. Net zozeer als het gaat over antropologie, en over animisme. Over samenleven. Over een familie van Evenen, die zich na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie heeft teruggetrokken in the middle of nowhere in een bos, en desalniettemin te kampen heeft met een ‘op iedere plek gesocialiseerde want onophoudelijk doorkruiste’ omgeving, zoals Descola het zou verwoorden. Over Nastassja Martin, die naar een andere wereld afreisde omdat ze ‘bezig was uit elkaar te vallen’, die haar hele leven al moeite had gehad met begrenzing, grenzen, om op 25 augustus 2015 te worden ‘gekust’ door een beer, waarbij ‘de grenzen tussen de werelden imploderen’ – en die met die traumatische herinnering moet leren leven.
Iedere interpretatie van de ontmoeting tussen Martin en de beer doet de werkelijkheid tekort. Maar wanneer al die interpretaties – de animistische, de symbolische, de psychologische, de religieuze – naast elkaar mogen bestaan, ook als ze elkaar schijnbaar tegenspreken, dan kom je al een stuk dichter bij een, tja, waarheid? We zouden een poging moeten doen te ontsnappen aan de ‘dodelijke dualiteit’ waar ons brein op ingeprogrammeerd is, aldus Martin. Al die tegenpolen (‘lichaam en hoofd, mythe en realiteit, vroeger en nu, de droom en de belichaming’) hóeven helemaal geen tegenpolen te zijn, schrijft ze, ‘ze zouden moeten ophouden elkaar te doden, ze zouden leven moeten scheppen, ze zouden iets anders moeten scheppen dan zichzelf.’ Gedachten als deze maken van Geloven in het wild, naast een moedig en fascinerend verslag van de nasleep van een bijna fatale confrontatie met een beer, ook een buitengewoon empathisch pleidooi voor meerduidigheid.
ISBN | 9789083237091 |
---|---|
Aantal pagina's | 160 |
Datum van verschijning | 20220929 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 126 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 16 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres