Ieder voor zich en God tegen allen
Vogels zingen niet, ze krijsen van pijn. Want de natuur is wreed en smerig: louter vreten, groeien, paren en elkaar verstikken. Dat is de filosofie van de Duitse filmmaker Werner Herzog, die graag met zijn camera die vijandige natuur intrekt, vaak om tot mislukken gedoemde ondernemingen van heilige psychopaten en megalomane narcisten vast te leggen. Mannen die razen tegen dat sadistische universum.
Geboren in 1942 lijkt de zojuist tachtig geworden Werner Herzog vastbesloten in zijn eentje tien levens te leven. Zijn memoires Ieder voor zich en God tegen allen zijn – op enkele saaie dagboekfragmenten na – een zeer onderhoudende maalstroom van halfmesjokke avonturen, groteske personages en bizarre anekdotes, veel daarvan ongetwijfeld overdreven of verzonnen. Het leven als een circus, een rariteitenkabinet.
‘Mijn ideeën verdringen elkaar in razend tempo’, klaagt Herzog, hoogbejaard en hyperactief. Hij maakte recent een speelfilm in Japan en is uitgegroeid tot cultacteur in Hollywood, waar zijn lijzige Beierse accent zich prima leent voor schurken. Tegelijk blijft Herzog prettig meanderende documentaires en boeken produceren over vulkanen, meteoren, extremisten en de werking van het brein.
Film maken leerde Herzog zichzelf in de jaren zestig in München, destijds culturele hoofdstad van de Bondsrepubliek Duitsland. Zijn motivatie vermeldt hij niet, nooit eigenlijk. Hij wilde het, dus deed hij het. Herzog trok aandacht met woeste, experimentele films als Auch Zwerge haben klein angefangen (1970), over een zelfdestructieve opstand van kleine mensen die als kritiek op de politieke generatie van 1968 werd opgevat.
Herzog ziet zelf de jaren zeventig en tachtig als hoogtijdagen, met name zijn werk met van straat gepikte zwerver Bruno S. en vijf films met de doorgedraaide Klaus Kinski. In drie daarvan figureert Kinski als megalomane koloniale uitbuiter: conquistador Aguirre – op de film Aguirre, der Zorne Gods uit 1971 komt Herzog continu terug – rubberbaron Fitzcarraldo in de gelijknamige film en de slavenhandelaar Francisco Manuel da Silva in Cobra Verde (1987). Tegelijk waren de filmopnames zelf ook megalomane, neokoloniale expedities. De Amazone met cast en crew afzakken op houtvlotten. Met inheemse spierkracht een rivierboot over een heuvel sleuren in Fitzcarraldo (1982). Dat hij voor vampierfilm Nosferatu (1979) duizenden ratten losliet in Delft verdient slechts een bijzin.
Gebroken botten
Aan zijn eigen tropische ziektes, gebroken botten en bijna dood-momenten wijdt Werner Herzog een apart hoofdstuk; over esthetiek, techniek of acteren in zijn films lees je niets. Wel over dat vliegtuigongeluk waarbij ingewanden als slingers in de bomen hangen of een medewerker die na een slangenbeet zijn eigen voet afzaagde. Over de rauwdouwer Herzog dus, niet de cineast.
Zijn jeugd, die een fors en boeiend deel van zijn memoires in beslag neemt, puilt al uit van buitenissige personages, zoals een Kroatische opa die altijd slechts één handschoen draagt zodat hij in koffiehuizen „tot ieders verbazing” een diepgebruinde en een hagelwitte hand kan tonen. Herzogs ouders zijn overtuigde nazi’s; vader een hautaine praatjesmaker en non-valeur die hij minacht, moeder een academica die na een bombardement München ontvlucht en in alpendorp Sachrang Werner, zijn oudere broer Till en jongere halfbroer Lucki in honger en armoede grootbrengt.
Alles in die boerse kindertijd is ruig en spannend: Herzog zegt mensen die een koe kunnen melken nog altijd direct te herkennen. Angst en verdriet ontbreken, aan introspectie (‘navelstaren’) heeft Herzog een broertje dood. Duistere hoeken van de ziel blijven beter onderbelicht, stelt hij; psychoanalyse is een van de vele rampen van de 20ste eeuw, die hij in zijn geheel een vergissing acht. Herzog heeft dédain voor kleinzerigheid, voorspelbaarheid en comfort, maar is te slim om zich in deze memoires tot oudemannen-tirades tegen de moderne tijd te laten verleiden.
Mannenwereld
Herzog bewoont een mannenwereld. Hoewel hij een plichtmatig hoofdstuk wijdt aan zijn vrouwen en kinderen, speelt de liefde in zijn werk geen rol. Zijn tederste scène acht hij de finale van Nosferatu (1979) waar vampier Klaus Kinski de geëxalteerde Isabelle Adjani leegzuigt tot de zon opkomt en beide sneven. De centrale relatie in zijn leven is – getuige dit boek – die met frenemy Klaus Kinski - de film Aguirre was voor beiden een doorbraak.
„Elke grijze haar op mijn hoofd noem ik Kinski”, verklaarde Herzog al in zijn documentaire Mein Liebster Feind (1999). Hun botsingen zijn titanisch, er worden moordaanslagen over en weer gepland – Herzog beweert ooit met een Molotovcocktail Kinski’s huis in San Francisco te hebben beslopen en sloeg in 1982 een aanbod van Indiaanse figuranten af om de schuimbekkende Kinski discreet om het leven te brengen na de opnames van Fitzcarraldo. Als dertienjarige wist Herzog al wat voor vlees hij in de kuip had toen zijn hospita in München de toen 26-jarige toneelacteur uit medelijden in huis nam; Kinski sliep toen poedelnaakt op een zolder in een laag boombladeren. Kinski bedankte haar door iedereen drie maanden te terroriseren en als grote finale de badkamer volledig te slopen.
Kinski heeft enorm charisma, maar waarom zo’n maniak casten in films die al zeer hachelijke expedities zijn? Herzog stelt zichzelf die vraag, maar blijft het antwoord schuldig. Wel valt het woord ‘leiderschap’ opvallend vaak. Zijn films draaien om visionaire fanaten die catastrofale ondernemingen inspireren. Kleine Hitlers eigenlijk. Hun wanen en leugens vormen een ‘extatische waarheid’, filosofeert Herzog, omdat ze de geschiedenis een beslissende draai geven en in die zin ‘waar’ worden.
Alles in dit boek suggereert dat Herzog ook zo’n visionair leider wil zijn. Werken met een psychopaat is dan geen risico, maar een uitdaging. Rijden op een tijger. Lees hoe Herzog Kinski tijdelijk ‘domesticeert’ door op kille toon te dreigen hem met een jachtgeweer in de rug te schieten als hij voortijdig de set van Aguirre dreigt te verlaten. Kinski besefte dat ik het meende, schrijft Herzog trots. Daarna had hij geen kind meer aan hem.
Zulke sterke verhalen kan je wegzetten als ouderwets machismo, een hengstenbal. Maar de pose van heroïsche, eigenzinnige anarchist die altijd het gevaar opzoekt in een bleke, al te veilige wereld heeft Herzog wel waargemaakt. Ieder voor zich en God tegen allen is een fascinerend en – impliciet – ook onthullend egodocument van een Duitse romanticus die, hoezeer hij dat woord vermoedelijk ook verfoeit, tevreden op zijn leven terugkijkt.
Wie is Werner Herzog? Wie is de man die voor zijn films op alle continenten zijn leven riskeerde, voortdurend op zoek naar nieuwe uitdagingen?
Dit boek vertelt over opgroeien op het Beierse platteland en liften naar Soedan, over bijklussen voor de NASA, voor rodeo’s en als wapensmokkelaar, over het realiseren van grootse filmproducties voor minimale budgetten, over ongelukken en de altijd dreigende dood – hepatitis, auto’s die over de kop slaan, een storm op vierduizend meter hoogte in de Andes, Klaus Kinski die op de set van Fitzcarraldo wild om zich heen schiet.
Ieder voor zich en God tegen allen, dat verschijnt rond de tachtigste verjaardag van Werner Herzog, beschrijft een leven vol avonturen en grenservaringen, alsof zijn leven Herzogs beste film is.
ISBN | 9789029541060 |
---|---|
Aantal pagina's | 368 |
Datum van verschijning | 20220922 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 145 mm |
Hoogte | 222 mm |
Dikte | 36 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres