Ik ben een eiland
Eilandidylle die uitloopt op horror
Schotland Tamsin Calidas vertrok twintig jaar geleden naar een Schots eiland om er gelukkig te worden. Het liep uit op een drama, zo blijkt uit het boek dat ze erover schreef.
Ga weg, vertrek, keer op je schreden: dat is het gevoel dat Ik ben een eiland van Tamsin Calidas veelvuldig en vrij verrassend oproept. Dit is geen ‘hoe ik naar het platteland vertrok en daar, na wat tegenslag en even wennen, dolgelukkig werd’-boek, dit is veeleer een rauw en schrikbarend, soms stuitend relaas.
Calidas, pseudoniem van een vrouw die naast haar ware naam, haar leeftijd niet wenst te onthullen, vertrok een kleine twintig jaar terug met haar man naar een eiland in de Schotse Hebriden. Ook van dat eiland wil ze de naam niet noemen, maar je reist erheen met de pont vanaf Oban.
En het leek zo’n mooi plan. Al jaren ‘droomde [ik er] van naar een ruige, open horizon te turen’, schrijft ze. Bij de roep van meeuwen ‘slaat mijn hart aan en durft [...] te gaan zwerven. Het is alsof er iets vanbinnen loskomt, zich bevrijdt van al de nauwe banden en dichte netwerken die je verstikken [...].’
Afkomstig uit Londen, waar in de woonwijk van het koppel een bendeoorlog wordt uitgevochten tot in de huiskamer aan toe, gaat dit stel naar een plek waar ze gerust toekomstige kinderen kunnen grootbrengen. Brem, haggis en brij in een ketel, een haardvuur, de wind en wat schapen: en ze leefden nog lang en gelukkig. Zo begint het boek, toch is nuchterheid Calidas ook met deze aanvang niet helemaal vreemd. Ze constateert al meteen: ‘Het geluid van de golven is niet heel anders dan het stadsverkeer.’
Overal loeren ogen
Voor de rest is wel alles anders – en hoe. Op het eiland wonen haast geen mensen, maar genoeg om duidelijk te maken hoe onwelkom ze zijn. Overal loeren ogen, meermalen worden ze bedreigd. Hun stuk land, rond de bouwval die hun huis moet worden, blijkt de inzet van een ellenlange eilandtwist te zijn. Vooral Calidas is hier de dupe van, omdat zij zich vrijheden veroorlooft die geen eilandbewoonster ooit nam, zoals naakt in het gras gaan liggen.
Maar ook de vele taken die ze blijmoedig op zich neemt, traditionele mannentaken, zetten kwaad bloed. Wanneer zij en haar man hun land omheinen, is dat op alle denkbare manieren ongepast. Juist waar niets en niemand is, blijken ineens zomaar beschonken, boze kerels aan de deur te kunnen opduiken. Het is een wonder dat Calidas niet verkracht wordt, het scheelt dan ook niet veel.
In aanvang is dit boek nogal potsierlijk geschreven. De lyrische beschrijvingen van de natuur, het licht, de lucht, schieten hun doel voorbij, als takken van een kerstboom overladen met ballen, sterren, kaarsen én engelenhaar. Gelukkig zijn er steeds minder van dat soort beschrijvingen, naarmate van het eilandsprookje minder en minder overblijft.
Dan grijpt Calidas je bij de keel. Er komen geen kinderen, de man loopt weg, ze breekt eerst haar ene, dan haar andere hand. Knap slaat de paniek die haar overvalt, over op de lezer, steeds meer, waardoor je alleszins begrijpt dat ze op een gegeven moment toch echt de zee in loopt, het opgeeft. En ook hoe ze dan toch maar begint te zwemmen.
Duidelijk wordt hoe het eiland, waar alles altijd is zoals het is (en tegelijkertijd met de seizoenen constant verandert), troost biedt. Juist dankzij de ontberingen.
Roerend is de beschrijving van het contact met haar paard, de hond en de andere dieren. En met die ene vriendin die ze op het eiland dan toch vindt. Zelfs uit het eten van schors en bladeren, omdat ze geen cent meer te makken heeft, put ze, na het letterlijk even slikken, overtuigend troost. Uiteindelijk begrijp je wat ze op het eiland zoekt en vindt.
11-06-2021 Judith Eiselin
ISBN | 9789083095387 |
---|---|
Aantal pagina's | 320 |
Datum van verschijning | 20210422 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 138 mm |
Hoogte | 212 mm |
Dikte | 29 mm |