In de ogen van Medusa
Filosofie en horror zijn beide ‘irritante gasten op het feestje dat we ‘cultuur’ noemen’. Althans, volgens filosoof en historicus Dimitri Goossens, als docent verbonden aan het conservatorium van Antwerpen en in de media ook wel de ‘horrorprofessor’ genoemd. Beide disciplines maken het ons ongemakkelijk, bevragen de gevestigde orde, en confronteren ons met onze sterfelijkheid. Horror behandelt bovendien maatschappelijke problemen, aldus Goossens, zij het met veel symbolisch en artistiek stuntwerk. Het genre is een duistere spiegel waarin we het deel van onszelf en de wereld zien waar we misschien liever de ogen voor sluiten. En toch blijven we kijken.
Waarom en vooral ook waarnaar we blijven kijken, wordt door Goossens uitgelegd aan de hand van verschillende denkers. Hierin is In de ogen van Medusa op zijn sterkst. Goossens bespreekt een indrukwekkend aantal filosofen en verbindt hun ideeën handig met elkaar. Werken van denkers als Nietzsche en Kant blijken vandaag de dag nog steeds bruikbaar als kader voor de schijnbare artistieke chaos van horror. Met filosofie maakt Goossens duidelijk dat ‘in horror de hartslag van de menselijke conditie te beluisteren valt.’ Naast gruwelijk wordt horror dankzij de filosofie ook zinvol, en leerzaam bovendien. Zombies staan ineens symbool voor onze afhankelijkheid van het kapitalisme, en monsters komen verontrustend vaak van binnenuit (Freud is nooit ver weg). Zelfs Hegel, een naam die iedere filosofiestudent doet sidderen, heeft verrassend genoeg iets nuttigs in te brengen.
Heidegger en Charlie Chaplin
De grote hoeveelheid thema’s en denkers die worden aangedaan zorgt voor een informatieve leeservaring, maar ook één waar de samenhang af en toe ver in te zoeken lijkt. De originele verbanden die Goossens aanbrengt tussen filosofie en horror hebben hierin helaas ook een keerzijde. Dat is jammer, want de schrijfstijl is aangenaam elegant en had een prachtig verhalend relaas kunnen faciliteren. Hierbij verdient het filosofische woordspel een bijzondere vermelding. De knappe gelijkenis tussen de woorden ‘verwonding’ en ‘verwondering’ wordt bijvoorbeeld ingezet om Goossens’ punt over de wakkerschuddende functie van horror van een taalkundige dimensie te voorzien.
Helaas is het onderzoekscorpus niet expliciet afgebakend en doet het soms willekeurig aan, met als gevolg dat sommige beweringen eerder losjes geïllustreerd worden dan echt onderbouwd. Een connectie als: ‘Heidegger zag de horde van zombies al van ver aankomen (…). Hetzelfde kan gezegd worden van Charlie Chaplin’ balanceert op de rand van het surreële. In plaats van dit ongebruikelijke verband rustig aan te tonen haalt Goossens er op dezelfde pagina nog twee andere denkers bij, die op hun beurt op het haastige af worden toegelicht. Een academische lezer zal hier misschien de wenkbrauwen bij fronsen, voor lezers buiten het vakgebied is lichte paniek een waarschijnlijker reactie. Goossens lijkt af en toe niet te weten wat voor filosofieboek hij precies wil schrijven. Voor een populair-wetenschappelijk boek is het te vaak doorspekt met filosofisch jargon, voor een academisch relaas zijn de onderbouwingen niet grondig genoeg. In de ogen van Medusa is bij vlagen een vermakelijke bron van intellectuele kruisbestuiving, maar laat de lezer ook met vragen achter.
Japanse horror
Het boek is expliciet vormgegeven als een reis door de cultuur, met haltes en al, dus de haltes die worden overgeslagen springen extra in het oog. De horrorliefhebbers onder ons zullen vooral de Japanse horror missen. Er staat een afbeelding in het boek (‘Creepy grudge ghost girl in the mirror’) waarin direct verwezen wordt naar Ju-On: The Grudge, een beroemde Japanse horrorfilm uit 2002, maar die door Goossens slechts is gekozen als voorbeeld van een jump scare. Ook worden films als Oculus (2013) en The Woman in Black (2012) besproken, die er zonder Japanse horror heel anders uit hadden gezien, of er überhaupt niet waren geweest. Na wereldwijd twee generaties de stuipen op het lijf te hebben gejaagd schitteren canonieke werken als Ring (1998) en de Ju-On-serie bij Goossens door afwezigheid. Een schrijver die het op universalistische wijze over ‘het horrorgenre’ heeft zou hier op zijn minst een kanttekening bij kunnen plaatsen.
De tweede halte die niet wordt aangedaan is meer filosofisch van aard: vrouwen zijn in het (Amerikaanse) horrorgenre meermaals geen mensen, maar monsters of symbolen. Dit had interessante analyses kunnen opleveren, ware het niet dat er geen enkele feministische filosoof wordt aangehaald (de uitzondering hierop is Julia Kristeva, wier expliciet feministische werk gemakshalve achterwege is gelaten). Het perspectief van zowel bestaande als fictieve vrouwen ontbreekt vrijwel volledig. Dit heeft ouderwets aandoende en soms ronduit problematische interpretaties tot gevolg. In Goossens’ lezing van de Medusamythe bijvoorbeeld, lijkt Medusa geen personage te zijn maar slechts een symbool voor dood en verschrikking. Ook is er een passage waarin Goossens aanhaalt hoe de schrijver Georges Bataille het geslachtsdeel van Madame Edwarda, één van zijn personages, beschrijft. Deze beschrijving is expliciet en denigrerend, maar wordt door Goossens slechts gepresenteerd als een manifestatie van ‘afkeer’. Bataille, die in zijn werk wel vaker een misogyn perspectief innam, had op zijn minst geproblematiseerd moeten worden. In een hedendaags filosofieboek dat zich expliciet bezighoudt met culturele patronen en verborgen connotaties lijkt mij dit geen onredelijke eis.
Juist hier hadden de afwezige Japanse horrormeesters uitkomst geboden. Japanse horror gaat vaak over vrouwen die in hun leven zijn mishandeld of ander leed hebben ondergaan, daar toen niets aan konden doen, en nu in de dood wraak komen nemen (de zogenaamde onryo-geesten). Natuurlijk zijn ook dit vrouwen die tot monster zijn verworden, maar ze hebben iets belangrijks dat Goossens’ versie van Medusa mist: beweegredenen, eigen kracht, een eigen verhaal.
Goossens richt zich slechts op het perspectief van Perseus, de dappere man die het vreselijke monster Medusa moet verslaan, en zij is niets anders dan een symbool voor de dood. Dat Medusa leeft en een monster is geworden omdat ze is verkracht en daarvoor ‘gestraft’ is (dat is pas horror), wordt zeer terloops genoemd en niet moreel bevraagd of in context geplaatst. Medusa’s ogen, symbool voor verschrikking, wat zien zij eigenlijk? Dit boek, dat zijn titel aan hen ontleent, zwijgt erover als het graf.
Van Dr. Frankenstein en Dracula tot The Walking Dead en The Last of Us – vanaf zijn ontstaan in de romantiek tot op de dag van vandaag is horror mateloos populair. Angstaanjagende monsters en choquerende beelden blijven generaties kijkers boeien. Maar wat is er zo intrigerend aan deze ogenschijnlijk platte vorm van vermaak? Is er een diepere betekenis te ontwaren in de bloederige wereld van slashers, shock en gore?
Volgens filosoof Dimitri Goossens valt in horror de hartslag van de menselijke conditie te beluisteren. Hij beschrijft waar het genre vandaan komt en waarom het ons blijft achtervolgen en fascineren. Aan de hand van filosofen als Bataille, Nietzsche, Kristeva en Foucault verkent Goossens de horror onder het bed van onze westerse cultuur. Daar opent zich een afgrond waarin de dood, monsters, het abjecte en de walging zich ongemakkelijk aan ons opdringen. Zo houdt horror ons een duistere spiegel voor, waarin beelden van het onmenselijke kunnen zorgen voor nieuwe en verhelderende inzichten in ons mens-zijn en onze sterfelijkheid.
ISBN | 9789024457328 |
---|---|
Aantal pagina's | 288 |
Datum van verschijning | 20231010 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 151 mm |
Hoogte | 230 mm |
Dikte | 27 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres