Jongens waren we
Testosteron De man ligt op zijn minst sinds #MeToo onder een vergrootglas. Twee essaybundels en een studie over testosteron bevrijden je van al te strikte overtuigingen over ‘de man’.
Vaak heeft Roel Maalderink aan één vraag genoeg om het ongemak te laten uitbreken. Zo legde de straatinterviewer van de online videoserie VoxPop aan bewoners van de biblebelt de vraag voor of ze zelf óók niet een beetje Homo sapiens waren (het regende ontkenningen) en betoonde hij engelengeduld toen men honderduit antwoord gaf op de vraag ‘wat je tegenwoordig allemaal niet meer mag zeggen in Nederland’. Heel aardig is ook het item waarin hij van mannen wil weten hoe mannelijk ze zichzelf achten. Eentje vindt dat zijn vrouw daar maar antwoord op moet geven, een ander zegt ‘best wel’ en wordt daarna snoeihard uitgelachen door zijn vriendin; het gros antwoordt ‘heel mannelijk’ en mompelt dan wat over het frequente doen aan of aanschouwen van sport of het verrichten van klusjes in huis.
Dat de man en zijn mannelijkheid al een tijd onder een vergrootglas liggen moge duidelijk zijn. Hij wordt sinds #MeToo extra streng in de gaten gehouden en moet beter op zijn woorden en gedrag letten, en daarnaast willen we ook wel eens weten – denk hierbij aan Maalderink – wie of wat hij eigenlijk ís. Zijn tijdperk van vanzelfsprekendheid zit er op, lijkt het, wat lang werd gekarakteriseerd als typisch en onvermijdelijk mannelijk gedrag zien we nu, hartstikke terecht, als het gedrag van een mens die zichzelf bitter weinig begrenzingen oplegt. Dus met wat voor wezen hebben we eigenlijk te maken?
Jan Postma en Maartje Laterveer, die er beiden een boek over lieten volschrijven, branden hun vingers er niet aan in hun beider voorwoorden. Laterveer trekt de Máxima-kaart door al meteen te stellen ‘dat hij weliswaar niet bestaat’ en Postma speelt de vraag leep door aan de lezer: wie of wat verschijnt er in zijn hoofd bij het horen van het woord ‘man’?
In de stukken die op deze opgetrokken spiegel volgen, belichten schrijvers en journalisten aan de hand van een literair werk de ‘problematische sekse’ en zien we weer eens hoe goed de literatuur zich leent voor een rol als breekijzer: een in aanleg omstreden onderwerp is met de tussenkomst van een tekst veel makkelijker open te breken. En je kunt je nog eens een zwart-wit-stelling permitteren, zoals Jan Postma zelf demonstreert met zijn slotzin over Revolutionary Road van Richard Yates: ‘De man is het noodlot van de vrouw.’ Gaat dit nog wel alleen over de man in die roman?
Hormonen, zeden, anatomie
De dertien essayisten in Sfinx zijn met een vrij brede vraagstelling aan het werk zijn gezet. Vertaler Martin de Haan legt uit waarom Michel Houellebecq nou juist geen vrouwenhater is; Hans Hogenkamp begeleidt zijn kinderen naar volwassenheid; Nathan Vos belicht het lijden van mannen (in Nederland plegen tweemaal zo veel mannen als vrouwen zelfmoord, over de grens is het nog krasser). Heel fijn is de bijdrage van Maurits de Bruijn, die een drieluik schreef over de periodes dat hij een kleedkamer frequenteerde: als kleine jongen die niet kon voetballen, als een puber in wie de homoseksualiteit ontlook en als een dertiger die de macht van een dominante man in de kleedkamer van de sportschool tartte. Maxim Februari schrijft inzichtelijk over de transitie van haar naar hem, maar weet het verder ook niet allemaal, gender-technisch. ‘O, het is zo’n onontwarbare kluwen van natuur en cultuur, van hormonen, zeden, anatomie en opvoeding! Ik snap er steeds minder van naarmate ik er meer van weet.’
Wie vervolgens van nog meer overtuigingen bevrijd wil worden kan Testosterone opslaan, de ‘ongeautoriseerde biografie’ van het hormoon dat veel mensen onmiddellijk met de man in verband zullen brengen. Het is een stoutmoedig boek, dat genoeg munitie biedt om zelfbenoemde alfamannen op feestjes nog jaren de gordijnen in te jagen. Het is hier en daar wat stroef geschreven, maar de auteurs (een cultureel-antropoloog en een sociaal-medisch onderzoeker) schrijven dan ook over een tamelijk ernstig onderwerp: het wetenschappelijk onderzoek dat in hun ogen de basis vormt voor onze blik op testosteron, dat zogenaamd zo bepalend is voor fenomenen als agressie, kaalheid, geslachtsdrift, het nemen van risico’s of het atletische vermogen. Soms zouden we er wel wat meer van willen hebben (eind 19de eeuw spoot een futloze Frans-Amerikaanse wetenschapper zichzelf vol met een cocktail van honden- en caviasperma) en soms zien we er dan weer het absolute kwaad in, zoals Geert Wilders, die voorstander was van het uitdelen van ‘verzetsspray tegen islamitische testosteronbommen’.
Om een of andere reden blíj́ven wetenschappers, zo tonen Jordan-Young en Karkazis aan, maar terugvallen op de data uit oude, ondeugdelijke onderzoeken om de stelling rond te krijgen dat testosteron van doorslaggevende invloed is. ‘Waarheidsclaims over testosteron’, schrijven ze, ‘zijn altijd power moves geweest’, pogingen om een verhaal te construeren of bestendigen. Hun boek laat zich dan ook lezen als de ontrafeling ván dat verhaal.
Mammoet
Om mee te beginnen: testosteron bestaat wel. Maar dat bijvoorbeeld een buitensporig behaard of gespierd iemand er veel van zou hebben, daar bestaat geen bewijs voor. En vrouwen hebben ook testosteron. Sterker nog, het lijkt er op dat het een essentiële rol speelt in de ovulatie. Voorts: er bestaat geen bewijs voor een connectie tussen (veel) testosteron en agressie. Een heel interessant hoofdstuk is dat over ouderschap. Uit onderzoek (betrouwbaar dan) blijkt dat het testosteronniveau van mannen fiks daalt zodra ze vader worden. Als ze dan ook nog intensief voor hun kind gaan zorgen, dan daalt het nog meer.
Omdat testosteron cultureel gezien een soort synoniem is voor mannelijkheid, werd er in de (Amerikaanse) media vooral ontzet op dit onderzoek gereageerd: zie je nou wel! Een man hoort niet met zijn neus tussen de luiers! Die hoort buiten te zijn, te jagen, zoals hij altijd al gedaan heeft, alleen nu op zakken geld in plaats van op een mammoet. Jordan-Young en Karkazis kijken anders aan tegen de keldering. Volgens hen kun je óók op de gedachte komen dat een man heel vroeger ook al een actieve rol speelde in het opvoeden van kinderen. Het beeld dat mannen jagen en dat vrouwen intussen nog wat bessen en noten bij elkaar sprokkelden ter garnering baseren we op de hedendaagse primitieve stammen, waar de rolverdeling wel kraakhelder is. Maar ‘de mens’ beschikte het grootste deel van zijn geschiedenis nog niet eens over de gereedschappen om op groter wild te jagen, dus het is goed denkbaar dat de jacht op kleiner wild door beiden werd verricht. Het staat de lezer uiteraard vrij om nu tot de conclusie te komen dat voorheen niet alleen de man een barbaar was.
Het is belangrijk om te zeggen dat Testosterone op de eerste plaats een vrolijk-polemisch boek is. Je merkt ook wel aan de wat losse, anekdotische aanpak dat ze vooral willen tonen dat anderen fouten maakten, en dat ze niet claimen het laatste woord over het onderwerp in huis te hebben. Zo noemen ze testosteron consequent ‘T’, waar je zomaar een knipoog naar Kafka’s personage K. in kunt zien, waar ook al zo verdraaid veel leugens werden verspreid.
ISBN | 9789493168268 |
---|---|
Datum van verschijning | 20200303 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 125 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 21 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres