Knapen en moordenaars
De verhalen van Hermann Ungar zijn een schreeuw vanuit de diepte in een duistere wereld
Hermann Ungar In de intrigerende verhalen van Hermann Ungar, geschreven aan het begin van de vorige eeuw, wordt een duistere wereld opgeroepen vol armoede, kwelling en immoraliteit.
Hermann Ungar lezen is het tegendeel van escapisme. Je betreedt geen wereld van mooie, zorgeloze mensen, maar een van armoede, lichamelijke gebreken, kwelling, immoraliteit. Die duistere wereld weet Ungar knap op te roepen. Schept hij al doende een hogere vorm van schoonheid, of van moraal? Dat zou een al te mooi afgeronde conclusie zijn; daarvoor is de verwarring waarin dit proza de lezer achterlaat te groot.
Knapen en moordenaars (1921) bevat twee vertellingen. In ‘Een man en een dienstmaagd’ kijkt een verteller terug op zijn leven. Hij kende een vreugdeloze, armoedige jeugd in een tehuis, moest hard werken, werd op school bespot. De dienstmaagd in het tehuis, de meer dan mollige Stasinka, wekte zijn lust op. Op zijn veertiende meende hij sterk genoeg te zijn om zich aan haar te vergrijpen (‘ik was klaar om heer te zijn’), maar de forse meid vloerde hem met gemak. Sindsdien is het zijn grootste wens macht over haar te hebben. Als pauper vertrekt hij naar Amerika, waar hij dankzij lef en gewetenloosheid fortuin maakt. Hij keert terug naar Duitsland om Stasinka op te halen, die zich willoos laat verschepen. Vervolgens doet hij alles om haar te overheersen (‘ik wilde haar zien breken onder mijn kracht’), maar al zijn pogingen stranden op haar dierlijke passiviteit. Na jaren waarin hij haar uit het oog heeft verloren, blijkt Stasinka te zijn overleden, maar niet dan nadat ze haar zoontje onder zijn hoede heeft gesteld. Hierin ziet hij een kans zich via het kind op Stasinka te wreken! Hij bedenkt een duivels plan – met onvoorziene gevolgen.
Nihilisme en zwartgalligheid
De verteller in ‘Verhaal van een moord’ observeert genadeloos de ijdelheid, wreedheid en achterbakse onderdanigheid van zwakkelingen zoals hijzelf. Gruwelijke dierenmishandeling is eigenlijk zijn enige plezier. Ook dit verhaal smeekt om psychologische en morele duiding – van een lezer die enigszins geharnast is tegen nihilisme en zwartgalligheid.
Die lezer zou dan eigenlijk ook De klas (1927) moeten oppakken, naast De verminkten de enige roman die Ungar schreef. Ook hier hebben we te maken met fysieke zwakte van de hoofdpersoon, gekoppeld aan maatschappelijke inferioriteit. Josef Blau, een kleinburgerlijke leraar, geeft les aan de zonen van de bezittende klasse en moet elke dag slag leveren om zich als pedagogische autoriteit staande te houden tegenover de (ingebeelde?) minachtende blikken van zijn pupillen.
Ondertussen put hij zichzelf uit met (religieuze) dwanggedachten die het noodlot moeten bezweren, en door zijn ziekelijke jaloezie vervreemdt hij zijn voorbeeldige echtgenote van zich. De klas kent kleurrijke nevenfiguren, zoals de bediende Modlizki, de belichaming van het ressentiment der ondergeschikten, de progressieve leraar Leopold en oom Bobek, in wie de liederlijkheid mythische proporties aanneemt. Ungar beschrijft indringend de angst van Blau voor het naderend schoolreisje, wanneer de orde die hij met inspanning van al zijn krachten in het klaslokaal wist te handhaven, noodzakelijkerwijs verbroken zal worden in de vrije natuur.
Hermann Ungar (1893-1929), een Moravische schrijver van Joodse afkomst, liet een klein en intrigerend oeuvre na. De formulering ‘het tegendeel van escapisme’ is bij nader inzien nog te verhullend. Een schreeuw vanuit de diepten – dat komt meer in de buurt.
12-08-2022 Marco Kamphuis
ISBN | 9789083174495 |
---|---|
Aantal pagina's | 128 |
Datum van verschijning | 20220218 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 126 mm |
Hoogte | 202 mm |
Dikte | 13 mm |