Komt een paard de kroeg binnen
Het lijkt een eenvoudige vraag. Een Israëlische standup-comedian, vijftiger inmiddels, vraagt aan een jeugdvriend om naar zijn voorstelling te komen kijken en hem na afloop te vertellen wat hij heeft gezien. Het hoeft maar in een paar zinnen. Maar in werkelijkheid is de opdracht zo eenvoudig nog niet – en trouwens ook niet onschuldig.
De komiek, Dov Grinstein, is er een van het agressieve soort. Zijn grappen zijn hard, zo zegt hij over een militair die spullen bij elkaar harkt om een tas in te pakken: ‘Hij gaat tekeer alsof hij een huis in de bezette gebieden is binnengevallen’. Graag gaat hij de confrontatie aan met zijn publiek. Wie in de zaal zit loopt het risico uit de menigte gepikt te worden en ten overstaan van alle anderen tot op het bot te worden vernederd. Achterop het podium heeft hij een schoolbord, waarop hij met rood krijt bijhoudt hoeveel mensen er al zijn weggelopen.
Grossman – Komt een paard de kroeg binnen is zijn eerste roman na Uit de tijd vallen, zijn ‘rouwboek’ na de dood van zijn gesneuvelde zoon Uri – vertelt het verhaal vanuit het perspectief van de jeugdvriend, inmiddels rechter in ruste, die Grinstein veertig jaar niet heeft gezien of gesproken. Dat was in de tijd waarin de komiek nog een schooljongen was die als lieve clown door de dagen sprong. De rechter bezoekt de voorstelling in Netanja, de stad op de plaats waar Israël het smalst is, tussen de zee en de Westelijke Jordaanoever. De voorstelling van Grinstein, die de hele roman beslaat, wordt door Grossman uitgesproken grimmig beschreven. Dat begint met de broodmagere verschijning van de kleine komiek, wiens hoofd verschrompeld kijkt te zijn. En hij is agressief, in zijn grappen, in zijn benadering van de toeschouwers en die van hemzelf. Sterker, hij sláát zichzelf – tot bloedens toe.
De beklemming die heerst in de zaal wordt door Grossman subliem opgeroepen, waarbij hij handig gebruik maakt van het ongemak van de verteller, die er ook het liefst vandoor wil gaan – maar die blijft zitten, terwijl zijn gedachten afdwalen naar de persoonlijke gevangenis echtgenote hij opgesloten zit sinds de dood van zijn vrouw. Hij vertrekt niet, ook al omdat Grinstein uit zijn evenwicht wordt gebracht door een merkwaardige, dwergachtige vrouw in het publiek. ‘Heeft je visagist soms Parkinson’, hoont hij, maar zij zegt hem van vroeger te kennen en houdt hem voor dat hij ‘een goede jongen’ is. Ook beweert ze een medium te zijn, wat haar op de hoon van de komiek komt te staan, maar wat ook de voorstelling een andere wending geeft. Een wending die ervoor zorgt dat er aan het eind van het optreden amper nog een man in de zaal zit.
We zijn gewend om humor te prijzen, maar het knappe aan deze roman (waarin een twintigtal uitstekende moppen staat) is dat de grap er niet alleen als verlossing in voorkomt, maar ook als daad van agressie. Steeds beweegt de voorstelling zich tussen woede, gêne en opluchting. Maakt Grinstein zijn grappen nu omdat hij aardig gevonden wil worden of omdat hij gehaat wil worden? En waarom zit het publiek daar? Het verlangen van het publiek om te lachen is evident, maar steeds nadrukkelijker in deze allesbehalve vrolijke vertelling dringt zich de vraag op of we niet ook iets verliezen als we in lachen uitbarsten.
Intussen stelt Grossman, voor wie ze de Nobelprijs-champagne zo langzamerhand koud mogen zetten, wel meer aan de orde. Gaandeweg de ‘voorstelling’ wordt duidelijk welk trauma er achter Grinsteins humor schuilgaat, wat zich soepel verbindt met het feit dat hij uitgerekend een rechter heeft gevraagd om een oordeel over hem te geven. Door het boek zweeft ook de suggestie dat Grinstein iets ernstigs onder de leden heeft. Wat weegt het zwaarst? Zijn agressie, zijn verlangen om bewonderd te worden of het trauma waar dat allemaal uit voortgekomen is. Je hoeft niet gepromoveerd te zijn op het oeuvre van Grossman om te weten dat dit soort vragen ook altijd met de staat Israël te maken heeft.
Zo verenigt dit boek een reeks dubbelhartige verhoudingen: die van een kunstenaar tot zijn publiek, die van een mens (of staat) tot zijn verleden, die van troost tot humor. Als Grossman met deze bijtende en indrukwekkende roman één ding laat zien, dan is het hoe je van een boek talloze keren in de lach kunt schieten zonder er één moment vrolijk van te worden.
Aan het eind van het verhaal vraagt de uitgeputte Grinstein in de lege zaal aan zijn oude vriend om nog even te wachten: ‘Ga zitten. Wees nog even publiek.’ Wees nog even publiek. Alsof de schrijver er ons bij de finish aan wil herinneren dat het in de literatuur altijd maar weer om dat ene ding gaat: eenzaamheid.
ISBN | 9789059365711 |
---|---|
Aantal pagina's | 240 |
Datum van verschijning | 20150401 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 125 mm |
Hoogte | 201 mm |
Dikte | 23 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres