Martelaarschap
Als je hem zo zag en aanhoorde, met dat nette haar, dat overhemd onder die eeuwige wollen trui en dat afgewogen, geserreerde taalgebruik, dan zou je niet snel vermoeden dat J.J. Voskuil (1926-2008) een van de meest contrastrijke zielen uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis herbergde. Want je denkt: dat is een geordende geest geweest in een geordend universum. Een leven lang dezelfde vrouw, meer dan een half leven datzelfde werk op het Meertens Instituut, bijna zijn hele leven woonachtig in Amsterdam, kortom een man die wist wat hij wilde en die daar zijn leven op inrichtte.
Maar daar klopt niets van. Want hoe moet je anders chocola maken van het feit dat een misantropische (‘Ieder mens is een bezoeking’, schrijft hij in het net verschenen dagboekdeel Martelaarschap), anti-sociale, wetenschapssceptische, auto-hatende, natuur- en stilteminnende man het een leven lang volhield wakker te worden in het centrum van de grootste stad van het land, in een wolk van uitlaatgassen naar een kantoor te gaan waar het krioelde van de mensen en om daar dan uit naam van die verfoeide wetenschap allerlei dialecten en verroeste werktuigen in een boek te rangschikken?
Voskuil heeft er in boeken en interviews zijn verklaringen voor aangedragen (plichtsgevoel bijvoorbeeld), maar het blijft een groot raadsel (en een mooie kluif voor zijn toekomstige biograaf) dat een ook nog eens kinderloze en voor ogenschijnlijk zuinige, weinig behoeftige man zonder schuldeisers of verslavingen niet gewoon het bijltje erbij neer heeft gegooid en heel dat leven voor een bestaan als Franse kruidenboer heeft verruild. Ik had boer moeten worden, schrijft Voskuil in Martelaarschap. Elders dagdroomt hij zelfs over een mogelijke, ook nooit gerealiseerde betrekking als ‘slager’.
En dat is dan nog maar alleen de kostwinning. Al die ontmoetingen! Buiten de verplichtingen van het werk om! Voskuil ergert zich vooral aan ze, of voelt zich door hen bedreigd. Wat verwachtte hij toch voor een verlichting van al die samenkomsten? Als hij opschrijft hoe graag hij thuis was gebleven overdag, dan moet je onwillekeurig aan de coronatijd denken. Dat was nou echt iets voor hem geweest. Thuisblijven, niemand zien.
In het uitstekend geannoteerde Martelaarschap wordt in de voetnoten hier en daar verwezen naar een van de delen van Het Bureau, de lezer wordt ermee aangemoedigd om een dagboeknotitie met een passage uit Voskuils eerdere boeken te vergelijken, zoals Plankton, Onder andere of Requiem voor een vriend. Dit is dan ook voor een belangrijk deel het bestaansrecht van Voskuils dagboeken: de mogelijkheid om te controleren wat Voskuil (nog) deed om deze dagdagelijkse notities tot romans (nou ja) te promoveren. Soms, maar eigenlijk te weinig, is hij in de dagboeken al zodanig op stoom dat er voor je gevoel weinig meer bij hoeft. Zo doet hij gortdroog maar uiterst beeldend verslag van een werkbezoek aan Stolwijk, alwaar ‘mevrouw en meneer Scheer met een buurvrouw’ op het bezoek van de vermaarde volkskundige zitten te wachten. Meneer Scheer is ‘een kleine boer met slimme oogjes en geweldige zweetplekken onder zijn armen. Tijdens het gesprek liet hij af en toe een harde boer, wat mij telkens weer verraste. We waren zo goed niet of we moesten zijn museum bekijken, dat zich op een plank in de logeerkamer van zijn nieuwbouwwoning bevond, en waarop, behalve twee komfoors, een bosje gedroogd gras en een bijl om zult mee te maken, ook een broekklem en een schelp lagen, kortom een gevarieerd overzicht van cultuur en natuur in de wijde kring rond Stolwijk.’ Jiskefet avant la lettre.
Gauw op de fiets door naar het nabijgelegen Streefkerk voor een bezoek aan ‘een dikke, hijgende man die zei dat hij ons maar even kon ontvangen, en een overbeschaafd pratende vrouw met een gezicht vol typisch Indische vouwen, waaraan je kunt zien dat zo’n vrouw haar aandriften met geweld heeft moeten bedwingen, maar dat ze te verwend is om daar helemaal in geslaagd te zijn.’
Zulke verslagen zou je wel dik 700 pagina’s kunnen lezen, maar helaas zit er ook in dit deel veel ballast tussen; je begint zo langzamerhand te denken dat de bezorgers toch beter een keuze uit de dagboeken hadden kunnen publiceren dan te kiezen voor compleetheid. Wel zijn er kleine verrassingen. Zo was Voskuil in het bezit van een heus roeiapparaat, waar hij dagelijks zijn honderd woeste slagen op maakte. Op dat ding deed hij dus alsof hij van zijn plek kwam.
ISBN | 9789028233126 |
---|---|
Aantal pagina's | 712 |
Datum van verschijning | 20231117 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 148 mm |
Hoogte | 216 mm |
Dikte | 46 mm |