Mijn lievelingen
De intense, onvoorwaardelijke liefde van Clarice Lispector voor haar zussen
Brieven Clarice Lispector woonde een groot deel van haar schrijverschap in het buitenland en werd verteerd door heimwee. Zo blijkt uit de brieven die ze aan haar geliefde zussen schreef.
‘Schrijf alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft.’ Het is 28 februari 1947 en de woorden die de Braziliaans-Joodse schrijfster Clarice Lispector (1920-1977) in haar brief aan haar zussen schrijft, komen overduidelijk voort uit een wanhopig hart. ‘Mijn God, wanneer zal ik jullie er eindelijk van kunnen overtuigen dat ik nieuws wil hebben, dat ik dat nodig heb, dat ik erom smeek. Is dat een manier om met mij om te gaan?’
Vanaf het moment dat ze in 1944 Rio de Janeiro moest achterlaten om met haar echtgenoot, diplomaat Maury Gurgel Valente, naar het buitenland te vertrekken, beschrijft Lispector haar leven als ‘een dagelijkse strijd om me aan te passen op al die dorre plekken, dor omdat jullie niet bij me in de buurt zijn.’
Het is ook wel een beetje tragisch, vlak voor haar vertrek in 1943 debuteerde Lispector, pas 23 jaar, met Perto do coração selvagem (Dicht bij het wilde hart). De roman maakte haar in Brazilië in één klap beroemd, maar ondertussen verliet ze het continent. Dat ze zou uitgroeien tot de grande dame van de Braziliaanse letteren, daar had ze toen nog geen weet van. Bijna twee decennia – tot 1959 – woonde Lispector in het buitenland, eerst in Napels (1944-1945), toen Bern (1945-1949) en tenslotte Washington (1952-1959). En in al die jaren, totdat ze eind jaren vijftig van haar man scheidde en terugkeerde naar Brazilië, schreef ze lange brieven aan vrienden, collega-schrijvers en familie. Van de 284 brieven die ze vanuit haar ‘diplomatieke ballingschap’ schreef, zijn er nu 120 gebundeld en in vertaling uitgebracht in de serie privé-domein onder de titel Mijn lievelingen.
Intens verlangen
Die titel is geen toeval, want haar ‘lievelingen’, dat zijn haar oudere zussen Elisa en Tania. Lispector schrijft hen veelvuldig want de eenzaamheid en het gebrek aan uitdaging – ze werkt aan verhalen en romans maar slijt haar dagen vooral als diplomatenvrouw – kwellen haar. In haar woorden schuilt een intens verlangen, zo niet een knagende hunkering naar degenen die haar zo dierbaar zijn. Uit de soms wanhopige smeekbedes om meer contact blijkt ook dat Lispector worstelt met depressies. Zo schrijft ze op 7 augustus 1944, vanuit Lissabon op doorreis naar Napels: ‘Ik houd niet van reizen. Ik zou maar wat graag bij jullie zijn (…). De hele wereld is enigszins vervelend, denk ik. Waar het om gaat in het leven is om dicht bij je geliefden te zijn. Dat is de grootste waarheid van de wereld.’
De brieven, die telkens aanvangen met ‘mijn unieke schatten’, ‘mijn lievelingen’ of ‘mijn aanbeden bloempje’, staan dus vol wanhoopskreten maar geven ook inzicht in de beginfase van haar schrijverschap. Nieuwtjes, persoonlijke besognes en kleine beschouwingen over films en muziek worden afgewisseld met uitweidingen over literaire zaken en contacten. Terwijl Lispector in Bern woont, komt haar roman O Lustre (De lamp) uit en in de jaren erop werkt ze aan A cidade sitiada (De belegerde stad) en A maçã no escuro (De appel in het donker). Vooral haar zelftwijfel komt veel aan bod. Ze is onzeker en noemt haar werk waardeloos. Zo schrijft ze Tania vanuit Bern over haar roman: ‘Toen ik laatst een van de laatste versies pakte werd ik letterlijk misselijk bij de gedachte aan hoe ik heb geleden voor elk fragment ervan en later zag dat het niet deugde (…) Enfin, lieveling, het boek is waardeloos. Ik ben geen stap verder gekomen, heb niets bereikt. Ik spartel nog steeds met mijn benen in de lucht, ben nog steeds even vaag en dromerig, duw op een bepaalde manier de zin van het leven van me af. God vergeve me.’
Desondanks spreekt er vooral een oprechte liefde uit alle brieven, uitend in een soms bijna moederlijke zorgzaamheid voor beide zussen en haar kleine nichtje Márcia. Later, als Lispector zelf kinderen krijgt, schrijft ze met tedere pen over het gezinsleven.
De intensiteit van de band tussen de zussen is ook niet zo verwonderlijk. Lispector werd in 1920 geboren in een Joods gezin in het door pogroms geteisterde Oekraïne. Haar vader werd verbannen en de rest van het gezin vluchtte kort daarna naar Brazilië. Daar stierf de moeder na een lang ziekbed en overleed de vader in 1940. Voor iemand als Clarice, ontworteld en vroeg wees, moest het isolement van de zelfgekozen ballingschap wel extra hard aankomen. Het resulteert af en toe in een soort vreemde afstandelijkheid die tot uiting komt wanneer Lispector bijvoorbeeld over politiek schrijft. Zo komt in haar eerste brieven de oorlog slechts zijdelings aan bod. In augustus 1945 schrijft ze aan Elisa, na een wat schertsende beschrijving van Italiaanse gewoonten: ‘Er is veel op deze wereld wat behoefte heeft aan de atoombom. En over atoombom gesproken, het einde van de oorlog heeft de Italianen geschokt. Niemand had er aandacht voor, er werd niet gefeest. Er was geen blijdschap. Dit ‘land van kunstenaars’ blijft er nogal onverschillig over.’
Slechts sporadisch komen er beschrijvingen langs waarbij, voor wie meer bekend is met haar romans of verhalen, de typische Lispector-blik opdoemt, zoals wanneer ze, aangeland in Lissabon, even kort de Portugezen neerzet als ‘vervelende zeuren’. ‘De vrouwen weten zich niet te kleden, ze hebben allemaal een hondenkaak en een nogal hard gezicht’. Of wanneer ze begin 1945 met haar man en een bevriende arts een tripje maakt naar de Vesuvius, die het jaar daarvoor is uitgebarsten: ‘Weet je hoe het geluid wordt genoemd dat de Vesuvius maakt als hij spuwt? Boato. Het is een onomatopee. De arts vond het heel grappig toen we zeiden dat boato in het Portugees ‘vals gerucht’ betekent.… ik heb nog nooit zoiets vals meegemaakt als het geluid van de Vesuvius.’
Echt afscheid nemen
Het zijn die kleine observaties en speelse associaties die de creatieve geest van Lispector verraden. Maar om zicht te krijgen op haar veelzijdigheid als schrijfster zijn deze brieven uiteindelijk niet afdoende. Daarvoor zijn de terugkerende smeekbedes en de terloopse notities, soms in haast opgeschreven om nog snel mee kunnen in de diplomatenkoffer, te vluchtig. De brieven kunnen dan ook beter beschouwd worden als een welkome aanvulling op Alle Verhalen (2020) of de crônicas, de stukjes die ze tussen 1967 en 1973 schreef voor een Braziliaanse krant en die in 2016 zijn gebundeld in de privé-domeinreeks met als titel De ontdekking van de wereld.
Toch doet dit boek je wel weer even beseffen hoe het leven ook alweer was in dat verre pre-internettijdperk. Want vertrekken naar een ander land was ook echt vertrekken. En iemand missen was ook heel erg missen. Dat is misschien wel het meest ontroerende aan de brieven van Lispector: de intense, onvoorwaardelijke liefde die ervan af spat. Haar zussen zijn heilig, zelfs wanneer ze het gevoel heeft dat ze soms door hen in de steek wordt gelaten. Vandaar ook dat ze iedere keer weer haar ‘lievelingen’ blijft schrijven, met de wens dat er een einde komt aan haar verblijf in het buitenland en iedere keer weer eindigt met: ‘Ik omhels je innig, heel innig, mijn frisse margrietje, en wees gelukkig, gelukkig, gelukkig, gelukkig, gelukkig, gelukkig, gelukkig!’
11-02-2022 Rosan Hollak
‘Haar werk is typisch iets waar je van moet houden, maar als je ervan houdt ben je verliefd.’ – Maartje Wortel
ISBN | 9789029523653 |
---|---|
Aantal pagina's | 348 |
Datum van verschijning | 20211130 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 116 mm |
Hoogte | 195 mm |
Dikte | 22 mm |