Niemand is waterdicht
Waarom het oeuvre van de ‘gewiekste waterrat’ Schierbeek onderschat is
Biografie Bert Schierbeek was vrijdenker, schrijver, dichter en spil in het literaire leven. Waarom is het oeuvre van de ‘gewiekste waterrat’ toch onderschat, zoekt Graa Boomsma uit in een zorgvuldige, wat vrijblijvende biografie.
Hij moet wel een van de actiefste mensen in de literatuur geweest zijn, Bert Schierbeek (1918-1996). Daarmee is niet bedoeld de productiefste, al was hij zeker productief en bovendien op allerlei terreinen: proza, poëzie, ‘proëzie’, essay, hoorspel, opera, toneel, tekst bij beeldende kunst. Maar zonder hem is het de vraag of ‘de experimentelen’, later beter bekend onder de naam ‘de Vijftigers’, wel zoveel aandacht hadden gekregen: Schierbeek bepleitte vurig de uitgave van het werk van onder meer Lucebert, Hugo Claus en Remco Campert bij uitgeverij De Bezige Bij, en onderstreepte op allerlei relevante plaatsen het belang ervan.
En trouwens die hele Bezige Bij – wat zou die geweest zijn zonder Bert Schierbeek? Natuurlijk, directeuren als Wim Schouten en Geert Lubberhuizen maakten de uitgeverij groot, maar ze deden dat onder voortdurende aanwijzingen, enthousiasmeringen, pleidooien, lachsalvo’s en verwijten van Bert Schierbeek, die van het begin af aan betrokken was bij de uitgeverij als adviseur en als voorzitter van de schrijverscoöperatie.
Hij verzon zo ongeveer het Fonds voor de Letteren, althans: hij zette zich sterk in voor een behoorlijke beloning van schrijvers. Hij was de eerste ‘writer in residence’ aan de universiteit van Michigan in Ann Arbor, gevolgd door vele anderen die daar ervaringen in college geven en in het Amerikaanse leven opdeden.
Schierbeek was overal waar voor de literatuur opgekomen moest worden. Omdat hij in literatuur gelóófde, op een hartstochtelijke manier, die gedragen werd door grote belezenheid en niet-aflatende nieuwsgierigheid, zowel naar het leven als naar de vormgeving daarvan in de kunst.
Een wervelwind uit de klei, want hij had iets onmiskenbaar aards. In zijn biografie Niemand is waterdicht herleidt Graa Boomsma dat tot wat hij ‘de oergrond’ van Schierbeek noemt, zijn jeugd in het Groningse Beerta. Zijn moeder stierf kort na Berts geboorte en de vader, die geen kans zag het kereltje alleen op te voeden, bracht hem graag onder bij zijn schoonmoeder, Berts oma Cezar. Schierbeek heeft zijn leven lang een licht Gronings accent gehouden dat wellicht met zijn brede gerimpelde kop en die beroemde bulderende lach, karakteristieken als ‘aards’ en ‘boers’ opriep. Lucebert beschreef Schierbeek als: ‘de gewiekste waterrat met klompen aan’.
Bezettingstijd
Er is dus Beerta als achtergrond, als landschap en als liefhebbende oma. Dan is er, na een wat rommelige schoolcarrière en een niet erg gelukkige terugkeer naar het vaderhuis, de ontsnapping naar Amsterdam en de bezettingstijd, waarin Schierbeek in nauw contact stond met een verzetsgroep die werd verraden. Hij ontkwam dankzij een waarschuwing, kameraden als Reina Prinsen Geerligs, Leo Frijda en Hans Katan werden gefusilleerd.
Schierbeek verdiepte zich in die tijd even in het marxisme maar zag toch meer in Nietzsche, wat hem later geruzie met de communistische Jan Elburg opleverde (volgens Schierbeek ‘een saloncommunist met sjieke tafelkleden’). Wat de royale en loyale Schierbeek er overigens niet van weerhield Elburgs werk te waarderen: ‘Een pregnante dichter, want als je over het werk praat, heb je niks met burenruzie te maken’.
Het engagement dat Schierbeek in de oorlogsjaren al toonde, zou hij in zijn literaire werk blijvend laten zien, zonder dat daar een keiharde politieke overtuiging bij hoorde. Hij voelde zich betrokken bij wat er in de wereld gebeurde, wat dan in veel kleine losse zinnetjes in zijn werk neerdwarrelde.
Hij kon niet anders dan geëngageerd zijn, gezien zijn levenshouding. De titel van de biografie, ‘niemand is waterdicht’, is een zinnetje dat Schierbeek uitsprak pratend over verraad tijdens de bezetting en later hernam in zijn boek De andere namen. Het staat voor zijn opvatting dat het ‘ik’ geen afgeronde gesloten eenheid is en ook niet behoort te zijn, ‘niemand is een objectief huis’. Er is geen vastomlijnd ego dat de wereld beziet, er is een voortdurend doordringen en dooreenlopen van talrijke gebeurtenissen en invloeden, en de taak van de schrijver Schierbeek was om een ‘nulpunt’ te zijn, een open begin, een leegte waarin steeds weer alles plaats kon vinden. ‘Het konflikt van de mens met zijn vorm is mijn thema’ zou hij later in Inspraak (1970), schrijven.
Dat schrijfwerk, daar gaat het natuurlijk om, daar gaat het ook Boomsma vooral om in zijn biografie, die behalve een levensbeschrijving ook een weerwoord wil zijn tegen wat hij ziet als de miskenning van dat werk: ‘Een terugkerende onderzoeksvraag in Niemand is waterdicht: hoe komt het dat zijn oeuvre vanaf Het boek Ik systematisch is onderschat?’
Het ontbrak niet aan reacties op Schierbeeks opmerkelijke proza. Het boek Ik (1951) werd zowel afgewezen als ‘wartaal’, als gezien als een opmerkelijke weergave van de na-oorlogse geestesgesteldheid, ‘een diep-ernstig werk dat aan de moderne mens, [...] iets wezenlijks over zichzelf te zeggen heeft.’
Auto-ongeluk
Werd dat boek veel verkocht en gelezen, daarna hadden Schierbeeks werken minder succes, behalve zijn reisbeschrijving van Spanje, het land waar hij verliefd op werd en waar hij, op het eiland Formentera, een huisje zou bezitten. Later had hij veel succes met zijn dichtbundel De deur, geschreven na het auto-ongeluk in 1970 waarbij zijn vrouw Margreetje om het leven kwam. Uiterst smalle verzen waarin het gestamelde onbegrip en de onverwoordbare rouw voor veel lezers voelbaar werd gemaakt.
Maakt Boomsma nu duidelijk hoe het komt dat Schierbeeks werk ‘systematisch’ zou zijn onderschat? Als dat al zo zou zijn, blijft de waarom-vraag lastig te beantwoorden. Boomsma lijkt hier en daar gemakzucht van beschouwers en lezers te suggereren, ook al dan niet moedwillig onbegrip, maar helemaal overtuigen doet dat niet. Een criticus als Jacq Vogelaar, die toch niet bepaald onwelwillend tegenover experimenteel proza stond, noch tegenover Bert Schierbeek, schreef naar aanleiding van Schierbeeks boek Inspraak: ‘de auteur krijgt geen hechte greep op de gebeurtenissen die zijn boek komen binnenvallen’, waardoor het geheel op hem een indruk van ‘vrijblijvendheid’ maakte, hoe oprecht en sympathiek hij Schierbeeks bewogenheid ook vond. Dat is geen onbegrijpelijk commentaar, en helaas is het ook wel enigszins van toepassing op Boomsma’s biografie.
Het boek bevat ongelooflijk veel feiten over Schierbeeks leven, het kan niet anders of er ligt een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek aan ten grondslag. De moeilijkheid zit hem eerder in de greep op het geheel. Er zit zo weinig verhalende lijn in al die feitjes, data, citaten uit brieven, toelichtingen op personen, dat de relevantie van een en ander niet altijd makkelijk valt in te schatten. Schierbeek reist voortdurend naar Formentera of naar Spanje – al die reisjes worden genoemd. Dat maakt het boek dikker en logger dan je zou willen, ook al doordat Boomsma een wat stroeve schrijver is.
In de tekening van het persoonlijk leven schiet Boomsma, wellicht door zijn onwil om te psychologiseren, nogal eens tekort – hij schrijft dat Schierbeek uit het bestuur van De Bezige Bij wordt gezet, maar niets over een eventuele reactie daarop. Berts derde huwelijk zou ‘steeds meer dalen’ hebben gekend, niet door Berts affaires maar door Thea’s botheid, schrijft Boomsma op basis van een brief van Schierbeeks zoon uit het eerste huwelijk. Hm.
Het belangrijkste en interessantste thema is Schierbeeks ondanks alles lachende levenshouding, sterk gevormd door mystiek en Zen, en zijn onwankelbare geloof in de kunst en wat die vermag. Daarmee is deze biografie ook zelf een pleidooi voor het vrije denken en het experiment geworden, en vooral voor het vertrouwen in de kracht van de kunst.
17-09-2021 Marjoleine de Vos
ISBN | 9789403121611 |
---|---|
Aantal pagina's | 672 |
Datum van verschijning | 20210608 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 153 mm |
Hoogte | 208 mm |
Dikte | 50 mm |