Op een andere planeet kunnen ze me redden



Lieke Marsman: Op een andere planeet kunnen ze me redden. Pluim, 197 blz. € 24,99
De verbetenheid die Lieke Marsman de afgelopen weken in interviews tentoonspreidde, is ronduit inspirerend. Zoals zij heeft besloten door te gaan. Zich niet neer te leggen bij de kanker die haar teistert, ook niet als haar een nieuwe behandeling wordt afgeraden, omdat haar ‘kwaliteit van leven’ onder de bijwerkingen zou lijden. „Ik voel geen berusting”, stond in de ene krantenkop; „Ik ga alsnog dood”, las je in de andere, „maar wél op mijn manier”.
Die toon vind je ook in haar nieuwe boek Op een andere planeet kunnen ze me redden. Bijvoorbeeld in haar reactie op de keuze om ofwel haar arm-met-tumor te amputeren ofwel dat niet te doen, omdat het een risicovolle operatie zou zijn. Die toer, die kent Marsman, uit de heersende ideeën over ziekenzorg: „Want dat is toch hoe je er als weldenkend mens in hoort te staan: zinloos lijden aan het einde voorkomen?” Ze zou uit die operatie komen „als een verminkt persoon”. Dan smaalt ze: „Wat heb ik eraan niet verminkt te zijn als ik dood ben? Hoe verminkt is een door maden aangevreten lijf?”
Lieke Marsman (1990) kiest ervoor haar kwaliteit van leven niet te laten bepalen „door de afwezigheid van lijden maar door de aanwezigheid van hoop”. Dat is ook pakkend geformuleerd – zoals zij eerder klinkend scherp was in het ontmaskeren van laffe beslissingen en lege taal, als Dichter des Vaderlands (waarvoor ik, volledigheidshalve zeg ik het hier bij, met haar heb samengewerkt). Nu vergelijkt ze haar behandeltraject met een tenniswedstrijd: „Sla ik een pisballetje terug in de wetenschap dat ik in elk geval geen fout maak, of ga ik voor de winner met het risico dat ik de bal uit sla en verloren heb? Ik denk dat je altijd voor de winner moet gaan, want ook als die op slag een verlies inleidt, is dat een manier van verliezen waar veel makkelijker vrede mee te sluiten is dan verliezen doordat je tegenstander, kanker in dit geval, je je zachte angst-return om de oren rost.”
Die zit. En geef toe: de arm is er weliswaar af, maar de maden hebben nog geen beslag kunnen leggen op Marsman.
Achtergrond als filosoof
Maar hard, scherp en catchy is slechts een deel van wat Marsmans nieuwe boek vertelt. En denk niet dat het een ziektegeschiedenis is. Het is hoofdzakelijk een essayboek, of essay in boekvorm, van zes hoofdstukken en ertussendoor (dagboek)notities, over ideeën, en hoe die bij haar postvatten. In dat geheel vind je evengoed zachtheid (zie de titel) en bedachtzaamheid in de redeneringen, stap voor stap.
Haar tekst neemt soms de vorm aan van een gloedvol betoog over cultroman Wittgensteins minnares, soms van bespiegelingen die haar achtergrond als filosoof verraden, of kwetsbare persoonlijke notities, die innemend relativerend zijn („Sinds een paar weken aan de dexamethason”; en als dat haar apathisch maakt, noteert ze zwartgallig grappig: „Ik zou nu heel goed binnen een middelgrote organisatie inzetbaar zijn”). En de notities kunnen zomaar uitmonden in poëzie – in de vorm, een literaire vorm waarin alles kan, legde Marsman zich geen beperkingen op. Evenmin wat voorkennis betreft: ‘materialisme’ en ‘idealisme’ verwijzen bij Marsman niet naar spulletjes of idealen, maar naar de filosofische ideeën over materie en bewustzijn.
En al die elementen zijn samengezet in een groots verband, dat opmerkelijk vloeiend leest. Inhoudelijk is het al net zo veelomvattend en verenigt het betoog vele schijnbaar verschillende zaken.
De rode draad vormt het idee dat het irrationeel is om niet te geloven in dingen die je niet kunt toetsen. Dat zijn veel ontkenningen achter elkaar, excuses – dat om weer te geven dat Marsman juist open en bevragend wil zijn, niet stellend en definitief. En dat ze de scepsis niet wegwuift. Dat zijn de grootste verdiensten van haar boek: het is tegelijk hartstochtelijk en zorgvuldig geserreerd, en daarmee des te overtuigender.
Gok van Pascal
De opmerkingen over de amputatie en het pisballetje staan dan ook in het hoofdstuk dat ‘God, misschien’ heet en behalve over haar ziekte gaat over haar bekering. Die begint met haar waarneming dat haar verdriet, „dat harder is dan ooit”, als vanzelf „zachte randen” krijgt. „Als ik echt naar dat pure gevoel moest gaan, zou ik zeggen dat het was alsof de wereld op dat moment mijn wanhoop beantwoordde. Door er te zijn.” Vaag? Ja, maar om onze scepsis te adresseren (en die van haarzelf) neemt Marsman ons mee terug naar haar areligieuze, atheïstische, rationalistische opvoeding én vervolgens naar een dankzij haar ziekte diep wanhopig moment waarop ze dat wereldbeeld „ontoereikend” ging vinden. Ze erkent: die beantwoording van haar wanhoop – door ‘de wereld’, door een God, misschien – was precies wat ze nodig had in haar toestand van acute zielennood.
„Oh, we all got wanderlust in the darkest place”, verzucht Kylie Minogue in het motto van Marsmans boek. Inderdaad: in de loopgraven bekeer je je gemakkelijker, want het is „vaak de ontroostbare smart die Gods liefde inleidt”, zo haalt ze Simone Weil aan. Of God daarmee ook bestáát, daar gaat het niet om: eerder dan godsbewijzen zoekt Marsman argumenten om te twijfelen aan de onmogelijkheid van een God. Ze weet: het blijft geloof, en voor haar is ‘misschien’ genoeg. Dat blijkt ook uit haar omarming van de ‘gok van Pascal’, die inhoudt dat je beter wél kunt geloven voor het geval dat de dag des oordeels en het hiernamaals toch blijken te bestaan. Dan zit de gelovige goed. Een kwestie van voor de winner gaan.
Ufo-waarnemingen
Zo’n redenering pretendeert niets te bewijzen, maar is wel een lekker pragmatisch argument voor geloof. Baat geloven niet, dan schaadt het niet – al is het daarvoor wel fijn als je er dan geen dogmatische, straffende, niet-inclusieve religie voor hoeft te gehoorzamen (waar Marsman ook een hoofdstuk aan wijdt). Zou je dat op Marsmans betoog kunnen afdingen: dat haar geloof tot niets verplicht, en daarmee ook wel lekker makkelijk is? Toch niet, want Marsmans bekering heeft meer om het lijf dan pragmatisme: er zit een kennistheoretische kant aan, die het geloof ook min of meer inpast in haar rationele paradigma. Dat komt glorieus tot uiting in het laatste hoofdstuk, waarin ze haar „tweede bekering” beschrijft: die tot geloof in buitenaards leven.
Ze kent het „hoongelach”. Daarom brengt ze niet alleen ufo-waarnemingen in stelling, van straaljagerpiloten, door serieuze instanties erkend, en ook verrassend overeenkomstige van eeuwen geleden. Ook borduurt ze voort op het concept unknown unknowns (dingen waarvan we niet weten dat we ze niet weten), want dat er nog geen bewijzen zijn, moet ons niet weerhouden om de opties te onderzoeken – waarmee de cirkel naar onwillige medici inzake experimentele kankerbehandelingen trouwens rond is.
Natuurlijk: haar ideeën zijn niet los te zien van haar ziekte en zielennood. Maar wat nu als die toestand je ontvankelijker maakt? Zoals protonen hun geheimen pas prijsgaven toen ze in de Large Hadron Collider in extreme omstandigheden werden gebracht? Misschien? Telkens roept ze zich rationeel tot de orde, om verderop ook weer haar obsessie te bekennen met verhalen „van kinderen die zich een vorig leven kunnen herinneren”. Want: „Ik voel hoeveel er is wat we niet weten.” Tegen die tijd lees je dat niet minzaam meer, maar met ontroering en, ja, geloof.
Lees ook
Dichter en filosoof Lieke Marsman: ‘Ik ga alsnog dood, dat weet ik ook wel, maar wél op mijn manier’Die ‘misschien’ kan hoop brengen, laat Marsman telkens zien. Maar onzekerheid vergt ook moed: „de dappere mens”, redeneert ze met Robert Musil, „is de mens die er juist wél voor kiest zijn opties open te houden”. Meegaan in haar betoog vraagt wellicht ook denkmoed, maar Marsman toont aan dat het wijs is om die op te brengen. Op een andere planeet kunnen ze me redden is een razend inspirerend pleidooi voor openheid, dat echt in staat is om het denken te veranderen.
ISBN | 9789493256989 |
---|---|
Aantal pagina's | 200 |
Datum van verschijning | 20250131 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 144 mm |
Hoogte | 218 mm |
Dikte | 23 mm |