De geschiedenis volgens Bicker
In het najaar van 1783 kwijnde de broodschrijver Philippus Verbrugge weg in zijn cel onder het stadhuis van Delft. Vier jaar later ontvluchtte de Amsterdamse regent Jan Bernd Bicker, verscholen in een trekschuit, zijn geboortestad. Beide mannen bevonden zich in benarde posities voor twee mannen die turbulente jaren meemaakten in de geschiedenis van Nederland, de laatste jaren, de laatste decennia van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de daarop volgende Bataafse Republiek. Aan beiden is een boek gewijd, maar daar houdt de vergelijking zo’n beetje op.
Jan Bernd Bicker stamde uit een aanzienlijk Amsterdams regentengeslacht. Na zijn studie rechten steeg hij in het stedelijke ambtenarenbedrijf steeds hoger. Hij werd schepen, lid van de vroedschap, afgevaardigde van Amsterdam in de Staten van Holland, en daarnaast ook nog bewindhebber van de West-Indische Compagnie. In het traditioneel anti-Oranje gerichte Amsterdam werd hij een van de vooraanstaande patriotten die streefden naar een herziening van het landelijke politieke stelsel.
In de jaren zeventig van de achttiende eeuw vormden de patriotten militair en bestuurlijk een wezenlijke bedreiging voor Oranje en in het jaar 1787 resulteerde dat in de desastreuze vernietiging van de patriottenbeweging. Toen prinses Wilhelmina, de echtgenote van stadhouder Willem V, was aangehouden bij Goejanverwellesluis kon haar broer, de koning van Pruisen, deze schoffering niet over zijn kant laten gaan. Een Pruisisch leger viel de Nederlanden binnen, rolde de patriottenbeweging op waarna duizenden van hen het land ontvluchtten. Jan Bicker was een van hen. Zeven jaar leefde hij met vrouw en hun negen kinderen in ballingschap, in Brussel, Parijs en Zwitserland.
Gevangenschap
Na de Franse inval in de Nederlanden in 1795 keerde hij terug en paste zich snel aan de nieuwe omstandigheden aan. Hij werd representant van het volk in de Nationale Vergadering in de nieuw uitgeroepen Bataafse Republiek. Maar na de radicale staatsgreep van 1798 belandde hij in de gevangenis. Ook dit was van voorbijgaande aard en de volgende jaren, toen de revolutie gesmoord was, bekleedde hij weer enkele uitvoerende ambten, nu op landelijk niveau. Tijdens het bewind van koning Lodewijk Napoleon en na de inlijving bij Frankrijk trok hij zich terug. Wel bleef hij directeur van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen. Hij had altijd blijk gegeven van een grote natuurhistorische belangstelling.
Mariëlle Hageman trof in Amsterdamse archieven een massa materiaal over en van Bicker aan. Brieven, dagboeken, memoires en memoranda. Een goudmijn waaruit ze levendige schatten dolf om Bickers leven te reconstrueren. Ze baseert zich vooral op Bickers woorden en belicht zodoende vooral zijn visie. Andere, eigentijdse visies of latere opinies over Bicker en zijn tijd laat ze grotendeels achterwege. Dat is de reden dat ze haar boek uitdrukkelijk geen biografie noemt. Dat alles biedt wel een levendig verhaal maar heeft ook zijn beperkingen. Ze geeft niet veel context en de omstandigheden lijken zonniger dan ze geweest moeten zijn. Na de vernedering van de patriotten volgde een ware Oranjefurie, die met onevenredig veel geweld gepaard ging, waaraan nauwelijks een woord is gewijd – wie schrijft daar eens een boek over? De ballingschap lijkt meer op een lange vakantiereis dan op een bewogen fase in het leven van een ontheemde man.
De hoofdpersoon van het tweede boek, Philippus Verbrugge, is uit ander hout gesneden. Met een luitenant als vader was zijn achtergrond niet bepaald bemiddeld. Toch kreeg Philippus een behoorlijke opleiding en kon hij theologie studeren. Hij werd predikant in Koedijk waar hij zich ontpopte als een notoire ruziemaker. Verdreven van de kansel leidde hij verder een leven als broodschrijver, als een van de vele scharrelaars die de kost verdienden aan de rafelrand van de literaire en politieke samenleving. Pamfletten, scheld- en spotdichten, toneelstukken, romannetjes vloeiden al of niet in opdracht uit hun pen. Ze richtten week- of maandblaadjes op vol roddels, politieke uitvallen en nepnieuws, die even snel verschenen als ze weer verdwenen. En niet zelden raakten ze door al dat gespot in conflict met de overheid of met medeburgers die zich beledigd voelden.
Oranjeklant
Ook Verbrugge bemoeide zich met de politiek en wel als Oranjeklant. Hij sloot een geheime deal met de stadhouder om tegen een riant salaris via een krant propaganda voor hem te maken. Verdacht van het schrijven van ‘pasquillen, seditieuse en oproerige geschriften’ belandde hij in het gevang, maar hield zijn mond over zijn opdrachtgever. Die troggelde hij nog een flink bedrag af met de dreiging de geheime overeenkomst openbaar te maken.
Na het voor de patriotten zo rampzalige jaar 1787 wierp hij zich op als ‘patriottenjager’, het louche type waar Jan Bernd Bicker voor op de vlucht was. Na de Franse inval in 1795 en de vlucht van de stadhouder naar Engeland keerden Verbrugges kansen. Hij moest uitwijken naar het buitenland, bleef publiceren en keerde na twaalf jaar ballingschap terug – er nog altijd van overtuigd dat het stadhouderlijk gezag zou worden hersteld. Hij overleed eind 1806 en maakte dus nog mee dat Lodewijk Napoleon koning van Holland werd, een tragisch einde.
Pieter van Wissing heeft het leven van deze randfiguur met zijn bedenkelijke reputatie uitputtend nageplozen in talloze archieven. Anders dan Hageman geeft hij zeer veel aanvullende informatie en laat hij veel stemmen over zijn held aan het woord. De neerslag van al zijn speurwerk is misschien wel te veel van het goede, zo geeft hij zelf ook toe, zelfs al is dit een derde van de oorspronkelijke tekst.
Hoe verschillend van aanpak ook, deze twee boeken geven samen een kleurrijk beeld van de tijd en van de twee hoofdpersonen die in sociaal en politiek opzicht elkaars spiegelbeeld waren.
ISBN | 9789028283015 |
---|---|
Datum van verschijning | 20181115 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 146 mm |
Hoogte | 231 mm |
Dikte | 25 mm |