Treinen en Kamers
Op dates gedraagt ze zich zo afstotelijk mogelijk
Annelies Verbeke In de speelse en verrassende nieuwe verhalenbundel van Annelies Verbeke wemelt het van de beroemde doden.
Er zijn twee kanttekeningen die je altijd wel kunt maken bij een verhalenbundel: dat de verhalen ongelijkvormig zijn, en niet allemaal even geweldig. Dat verraadt een aanname: dat korte verhalen eigenlijk een soort miniromans zijn – complete, afgeronde vertellingen, die geheel op zichzelf moeten kunnen staan. Waardoor de verhalen onderling gaan concurreren: dat ene verhaal was wel érg weerbarstig, vergeleken met dat spannende andere. Hm!
Er is ook een andere leeshouding, die meer oplevert: die waarbij je de bundel als geheel beschouwt en de verhalen ziet als schakels in een ketting, als de onderdelen van één boek (wat ze, gebundeld, ook zijn, hè). De kanttekeningen worden dan minder relevant (en een beetje suf): je verwacht in een roman ook niet van elk hoofdstuk evenveel vuurwerk, en de ongelijkvormigheid van de verhalen wordt dan juist een opwindende pre. Welke kant gaat het verhaal, het verhaal van de héle bundel, nu weer op?
Zo’n houding levert de beste leeservaring op van Treinen en Kamers van Annelies Verbeke (1976), een bundel die heerlijk ongelijksoortig is, en daardoor speels en verrassend, en waarin de grootste kracht nog wel zit in het overkoepelende verhaal – dat meer is dan de som der delen. Verbeke, schrijfster van vier romans, nu vier verhalenbundels en nog enkele novelles en toneelteksten, gaat in gesprek met de literatuur uit het verleden. Elk van de vijftien verhalen begint met een motto uit de wereldliteratuur, van Gogol tot Melville en van Hadewijch tot de ‘eerste’ Soemerische dichteres Enheduanna.
Moegetreiterd
Waarom, waartoe? Het eerste verhaal, overigens een bekorte versie van de novelle Deserteren (2019), verklaart: ‘de auteur’ zit erdoorheen. Waar doet ze het voor, dat veeleisende schrijven, waartoe? Moe is ze van het hoogsensitieve altijd-materiaal-vergaren, ‘moegetreiterd’ door de wereld die haar niet begreep. ‘Ze wilde zich omringen met oude dingen van dode mensen.’ Even geen wereld meer die constant dingen wil, vraagt, eist. En toch houdt de auteur het gevoel dat er iets moet gebeuren.
Dat komt allemaal langs, in een groepstherapiesessie met haar ‘schaduwzijden’ (‘Moeke Verbeke’ en ‘Maarschalk Gianfranco Verbeke’) en onder meer een psychiater, Goethe en diens jonge Werther – ja, knotsgek, zoals je van de avontuurlijke verhalenschrijfster al hoopt, maar wat er staat is niet minder oprecht. Wel tamelijk hoekig en taai, de betekenis ervan dringt eigenlijk pas door bij lezing van de volgende verhalen.
Bizarre dates
Daar gaat het over de vrouw van een lieve, doodzieke man, die zoveel berouw voelt over een affaire dat ze constant op dates gaat met mannen en zich dan zo afstotelijk mogelijk gedraagt, uit op afwijzingen als zelfkastijding (een helletocht, geïnspireerd op Dante). Over twee filmmakers die voor hun Don Quichot-verfilming bij geldschieters langsgaan, vreselijke proleten, die in hun privésauna vertellen hoe groot hun investering zal zijn: ‘In ieder geval groter dan je lul!’ – een windmolengevecht. Over een ezel, die eerst de overspannen vrouw van een van die filmmakers was, maar nu dus ezel (Metamorfosen!): ‘Eén grote escaperoom, dat was het aardse bestaan. Leven op zich wilde ik niet noodzakelijk opgeven, maar als mens: nee, bedankt.’
Dat eeuwige moeten is de rode draad in Treinen en Kamers. Je moet, omdat je jezelf een opdracht hebt gesteld, omdat de ambitie brandt, omdat je een geëngageerde schrijver bent, omdat er onrecht is, of gewoon omdat de medemensen nou eenmaal je aandacht vragen. Omdat je liefde wilt, geven en ontvangen – in het verhaal dat naar Frankenstein knipoogt maakt een mensachtige robot kennis met jaloezie en zelfbeschikking. Omdat je hecht aan wat waar en belangrijk is (zie het verhaal over een scholiere die koloniale wreedheden ontdekt, daarover een werkstuk schrijft en een zesje krijgt). Omdat je in mensen gelooft: er is een verhaal over een vrouw die de man die haar kleineert toch blijft aanbidden (‘Hoe meer hij zijn ziekte toonde, hoe groter jouw wilskracht hem te genezen, dat weet hij’).
De thematische overeenkomst leidt bij Verbeke tot een prikkelende verscheidenheid van manieren om de grootste vragen van het leven te stellen: hoe te leven, hoe is het om mens te zijn? Die veelvormigheid is ook ingegeven door de variëteit in genres, registers, stijlen en perspectieven – Treinen en Kamers doet daarin denken aan Het verbond (2019), de verhalenbundel waarin Zadie Smith een wervelend palet aan registers en technieken etaleerde, om de schijnwerpers te richten op wat een schrijver, literatuur, vermag. Daar doet Verbekes stilistische staalkaart niet voor onder: Treinen en Kamers barst van het lef, schiet alle kanten op, en alle stemmen kloppen. Met evenveel literaire branie als vakmanschap en precisie schrijft ze zowel een hallucinant verhaal over vleermuizen als een Homeros-variatie met bootvluchtelingen, die ze waarlijk episch laat klinken.
Gelaagdheid
Verbeke slaagt er daar in gelaagdheid te brengen in de platte (en bij haar vaak harde) werkelijkheid – alleen al door haar verhaal met een tekst uit het verleden te verbinden. Nou is die link tussen bootmigranten en de Odyssee niet de spannendste, zoals de literaire eerbewijzen ook niet in alle verhalen even betekenisvol zijn (ongelijkvormig!). Ze dragen wel overtuigend bij aan Verbekes boodschap: de problemen van het mens-zijn blijven altijd dezelfde. Kijk maar naar de verhalen van jaren her.
Die boodschap is, toegegeven, wat cerebraal – een wijsheid die je kunt doorgronden en waarvan je de technische uitwerking kunt bewonderen, maar die je niet per se raakt. Er zijn beslist sterke verhalen bij waarin het om het gevoel draait, maar daar is het iets anders dan de intertekstualiteit die ontroert. Als geheel maakt Treinen en Kamers zodoende met name indruk als een inventief en ingenieus pleidooi voor de literatuur, waarmee het wel beschouwender is dan Verbekes vorige bundel Halleluja (2017).
Dat is niet erg, omdat er zoveel te halen valt en het grote verhaal overtuigt. Het heel korte, prachtig poëtisch getoonzette verhaal ‘Orewoet’, op tweederde, luidt een omslag in na alle personages die zich afwenden: ‘Wij waren dit verloren en vergeten, de eenwording, het verlangen ernaar, de orewoet. Nu de grenzen sluiten en de treinen tot stilstand komen, voelen wij onze handen. Nu gruwt ons slechts het verlies.’ Die ‘wij’ voelt zich verbonden, maar kan slechts ‘digitaal dankbaar’ zijn, en: ‘Wij zullen dit weer kwijtraken.’
Incels
Daar moet je de actualiteit van 2020 in lezen. In de zeven verhalen die dan nog volgen komen lockdowns en mondmaskers langs, maar ook incels en ethische generatieconflicten. De treinen, waarin menig personage zich verplaatste, worden verruild voor kamers, waarin stilzitten het devies is. Maar de mens móét door, leven, ook al heerst er een pandemie. Hoe? In een verhaal is een vrouw vastgebonden aan (!) de tuin, terwijl haar man binnen zit te vrezen. De ‘muizen’, die zich ‘Helpertjes’ noemen, komen op haar inpraten. Verbeke bouwde een verhaal dat tegelijk een Gulliver-variatie, een satire op kindertoon en een coronaparabel is. Wat een heerlijk lef weer, en wat werkt het goed, als onderdeel van het grote verhaal – dat steeds milder wordt.
‘Maar behalve aan echte ziekten lijden wij ook aan vele ziekten die enkel denkbeeldig zijn’, luidde het motto, geleend van Jonathan Swift, uit 1762, ‘en daarvoor hebben de doktoren denkbeeldige behandelingen uitgevonden’. Zou de lezer daarbij destijds al gedacht hebben aan lezen, aan de troostende relativering van de verbeelding? Toen al?
2021-01-22 Thomas de Veen
ISBN | 9789044544138 |
---|---|
Aantal pagina's | 288 |
Datum van verschijning | 20210119 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 145 mm |
Hoogte | 224 mm |
Dikte | 29 mm |