Slaap vatten
Paniekaanvallen, slapeloosheid en depressie: de kwellingen van jonge schrijvers
Confessie-obsessie Jonge schrijvers proberen een antwoord te formuleren op wat hun persoonlijk dwars zit. Het levert interessante boeken op, waarin ze aan het navelstaren voorbijgaan.
Wat als er een onbeheersbaar monster in je schuilt? Een angst die onverwacht opduikt, onvoorspelbaar en oncontroleerbaar, en het gemoed overneemt? Met deze kwelling worstelt schrijver Daan Heerma van Voss (1986) al van jongs af aan. Nooit durfde hij naar zijn angsten te kijken, totdat zijn vriendin hem aanspoorde het beest in de bek te kijken. Het resulteerde in De bange mens, een openhartig boek waarin Heerma van Voss op zoek gaat naar de bron van zijn angsten.
In dit eerlijke verslag schrijft hij over het bizarre isolement waarin hij soms terecht komt en hoe daardoor vriendschappen en relaties worden aangetast. Alles lijdt onder zijn angst- en paniekaanvallen – door zijn eveneens geteisterde overgrootvader al bestempeld als ‘de oude vijand’ en door zijn moeder als ‘het monster’. In een poging grip te krijgen op wat hem zo kwelt, duikt hij in zijn jeugd, zijn familiegeschiedenis, zoekt hij naar antwoorden in de wetenschap, bij kunstenaars, filosofen en mede-angstlijders.
Het is een lange zoektocht, afgewisseld met ontroerende passages waarin hij de afbrokkelende relatie met zijn vriendin D. beschrijft. Want hoe hard ze het samen ook proberen, zelfs de momenten van lichtheid zijn, omdat hij dan vaak ‘overdreven opgelucht’ reageert, niet meer natuurlijk. ‘Mijn gretigheid deed denken aan een uitgedroogde man die op een oase stuit. Die man drinkt niet, hij slobbert. Hij lacht niet, hij kakelt. Zo genoot ik van elke minuut van geluk, totdat het wegzonk en vooral tastbaar maakte wat we allemaal misliepen door hoe ik me voelde.’
Slaapgebrek
Heerma van Voss is niet de eerste schrijver die zo zijn eigen psyche blootlegt. Het verbinden van een persoonlijk, emotioneel probleem aan bredere maatschappelijk kwesties lijkt een beproefde methode te worden onder jonge schrijvers. Twee jaar geleden deed filosoof Eva Meijer (1980) in De grenzen van mijn taal al onderzoek naar haar eigen depressie. Recent verscheen een aantal boeken over angst en besloot schrijver en filosoof Jannah Loontjens (1974) haar geweten te verkennen in het boek Schuldig. Journalist en schrijver Bregje Hofstede (1988) – die al eerder over haar burn-out schreef – publiceerde Slaap vatten, een boek over haar strijd met slapeloosheid. Ook zij proberen met behulp van filosofische teksten, wetenschappelijke onderzoeken, kennis van neurofysiologen, artsen en andere experts, een antwoord te formuleren op wat hen persoonlijk dwars zit.
Het levert interessante confessie-literatuur op, maar ook doemt de vraag op: vanwaar die behoefte om persoonlijke kwellingen te delen? Waarom moet de lezer meer weten over de zielenroerselen van deze dertigers en veertigers? Hoezo zijn zij de maat der dingen?
Het neigt naar navelstaarderij, en toch zijn deze boeken meer dan dat. Bij alle drie de auteurs wordt al snel duidelijk dat dit schrijven niet is ontstaan vanuit de behoefte om de lezer – zoals het geval is bij zelfhulpboeken die vaak bol staan met wetenschappelijke feitjes – tips te geven voor ‘een beter leven’. In feite gaan ze met deze ego-documenten een stap verder. Hun pennenvruchten komen in eerste instantie voort uit de behoefte zichzelf te bevrijden van datgene wat vastzit. En door zichzelf niet te sparen, hopen ze iets universeels aan te raken waar menig lezer zich wellicht in herkent.
Eén ding is zeker: deze schrijvers worden gekweld door hun eigen overvolle brein, waarin knagende gedachten, bizarre associaties en zinvolle reflectie elkaar afwisselen. En dat denken zit het contact met de rest van de wereld in de weg. Zo omschrijft Heerma van Voss de kwetsbare staat waar hij tijdens zijn depressies in belandt als ‘binnenstebuiten leven’. En heeft Hofstede, die door een malend brein en permanent slaapgebrek als een zombie door het leven gaat, het gevoel niet meer echt in de wereld aanwezig te zijn.
Ook Loontjens – haar zoektocht naar schuldgevoelens begint wanneer zij besluit een keer niet met Kerst naar haar moeder te gaan – heeft moeite met het verwoorden van wat ze eigenlijk ‘voelt’. ‘Mijn schuldgevoel blijkt vaak een masker, waarachter angst schuilgaat, angst voor andermans oordeel. Angst die doet veinzen dat alles in orde is.’
Inderdaad, deze boeken zijn ik-gericht, maar omdat de thema’s ‘angst’, ‘slaap’ en ‘schuld’ veel breder en met diepgang worden behandeld, levert het genoeg interessants op. Zo analyseert Loontjens niet alleen haar schuldgevoelens ten opzichte van haar moeder, geliefde of kinderen maar verkent ze ook schuldgevoelens in bredere zin, zoals ons collectieve geweten met betrekking tot het klimaat of andere vormen van maatschappelijk onrecht. ‘Langzamerhand groeit het besef dat we ook de schuld van voorgaande generaties meedragen.’
Overactief stresssysteem
Ook Heerma van Voss blijft niet hangen bij zijn eigen depressie maar onderzoekt de grens tussen ‘normale’ en ‘abnormale’ angsten. Daarnaast beschrijft hij hoe angst in het Westen gemedicaliseerd is geraakt (‘een stoornis die bezweerd wordt met therapieën en pillen’), laat hij zien hoe het neoliberalisme de maatschappelijke saamhorigheid heeft aangetast – wat niet bevorderlijk is voor de angstige mens – en wijst hij op het groeiende narcisme onder zijn generatiegenoten. Een paradox, zou je denken, want juist het ik-gerichte denken – vanwaaruit zijn boek is ontstaan – kan een harmonieus bestaan in de weg staan. Zo zegt Heerma van Voss last te hebben van entitlement: het gevoel aanspraak te willen maken op een speciale behandeling en op veel bevestiging. Ook wijst hij op de huidige succes-cultuur waar – hier citeert hij psychiater Jan Swinkels – mensen de tijd niet meer krijgen om te rijpen en om te leren door fouten te maken. ‘Onze obsessie met succes en onze dwangmatigheid om elk probleem maar te classificeren als psychische kwaal, maken dat heel veel mensen zich onveilig voelen, onbeschermd, ziekelijk.’
Het is deze individualisering en het gebrek aan cohesie die een mens tot een angstig, onzeker wezen reduceren. Iets waar Hofstede ook over schrijft. Ze beschouwt haar slapeloosheid niet alleen als een neurologisch probleem – ‘Ik had kunnen denken: het is vast mijn amygdala of mijn hippocampus; of het is mijn overactieve stresssysteem […] of: het ligt aan mijn noradrenaline’ – maar wijst op de behoefte van de mens om zich meer verbonden te voelen met de omgeving.
Hofstede trekt dan ook haar conclusies en keert de stad, met al die gesjeesde millennials, de rug toe om met haar vriend een krakkemikkige woning te betrekken in de Morvan, een ontvolkte streek in Midden-Frankrijk. Daar leeft ze goedkoper, hoeft ze minder inkomsten te genereren, kan ze zich richten op ‘het zelf maken’: de verbouwing van de keuken, het bakken van koekjes. Inzichten die inderdaad ook in talloze zelfhulpboeken terug te vinden zijn als het gaat om weer ‘meer met jezelf in contact komen’ maar, eerlijk toegegeven, Hofstede schrijft er niet alleen over, ze heeft de stap naar een ander leven ook daadwerkelijk gezet.
Brandwonden
Ook al volgen deze auteurs het populaire recept van het zelfhulpboek, toch weten ze dit te ontstijgen. Ze richten zich niet op tips voor een beter leven – alleen Hofstede geeft er een paar – maar proberen vooral te doorgronden wat hun levensgeluk in de weg staat, ongeacht of dat ook te verbeteren valt. Ze zijn dan wel ‘ik-gericht’, maar sparen ‘het ik’ niet. En uiteindelijk ervaren ze verlichting door hun eigen tekortkomingen of kwellingen te aanvaarden in plaats van te bestrijdenof te veroordelen.
‘Pijn geldt over het algemeen als iets nuttigs’, schrijft Hofstede. ‘Als je voelt dat je je vingers brandt, zul je snel je hand terugtrekken en grotere brandwonden voorkomen. Mentale pijn kan net zo werken. Maar zodra je zulke pijn onder het label “stoornis” schuift is het veel moeilijker om er iets positiefs of nuttigs aan te ontdekken.’ Ze besluit dan ook een andere houding aan te nemen tegenover haar slapeloosheid. In plaats van het als zinloos te beschouwen, vat ze het op als een zinvol signaal van haar brein. Niet-slapen is misschien wel ‘een foutmelding die niet aangeeft dat er iets misgaat in het brein, maar dat er iets misgaat in de wereld waarin dat brein bestaat.’ Wellicht ligt ze niet wakker als zieke, maar als ziener. Dus als Hofstede ’s nachts naar het plafond staart, gaat ze niet meer obsessief na welke slaapregel ze heeft overtreden, maar vraagt ze zich af of haar nachtbrakerij iets zegt over een groter geheel: ‘mijn leven, mijn omgeving, en de rol die ik daarin speel of zou willen spelen’.
Loontjens voert weer een andere strijd. Ze beschouwt zichzelf als een onafhankelijke, sterke vrouw, tegelijkertijd laat ze zich knechten door haar geweten. Aan de buitenkant komt ze ‘heel’ over, terwijl ze zich aan de binnenkant verscheurd voelt. Met haar zelfonderzoek wil ze dan ook haar gespleten zelfbeeld blootleggen: de kloof tussen hoe ze op zichzelf overkomt en hoe ze zou willen zijn. Hierover schrijven maakt haar niet tot een ander mens, maar stelt haar in staat haar schuldgevoelens in een iets helderder licht te bekijken. Verzoening met haar moeder houdt in dat ze de hoop opgeeft dat ze elkaar echt zullen vinden. ‘Misschien is dat vooral waar ik op uit ben, op een vorm van vrijheid, een vrijheid die eruit bestaat dat ik me niet zoveel zorgen maak. […] Dat ik me losweek. Dat ik eindelijk volwassen word.’
Ook Heerma van Voss herwint deels zijn vrijheid door in te zien dat het donkere deel waartegen hij zich heeft verzet, bij hem hoort. ‘Iemand die kwetsbaar zegt te zijn voor angsten accepteert die gevoeligheid als deel van hem- of haarzelf; het is een houding die kan leiden tot zelfonderzoek, die je in staat stelt jezelf beter te leren kennen.’ Met dit boek zou hij de illusie kunnen wekken dat hij daarmee het verhaal van zijn angsten kan overwinnen. Maar hij weet wel beter. Uiteindelijk, zo concludeert hij, gelooft hij niet meer in genezing, omdat hij ook niet meer heilig gelooft in de ziekte. ‘In werkelijkheid gaan de angsten door, voor velen van ons. Ik zal die kwetsbaarheid nooit kwijtraken, hoe graag ik dat ook zou willen. Het zal tijden goed met me gaan, en dat geluk zal als vanzelfsprekend aanvoelen. Dan zal die vanzelfsprekendheid verdwijnen. Daarna het geluk. De oude vijand zal zich roeren, het monster. Maar het geluk komt terug, is er weer. Niet. Wel. Niet.’
16-04-2021 Rosan Pollak
Iedereen kent ze wel, tips om beter te slapen: veel bewegen en ’s avonds geen koffie meer en ook geen blauw licht. Maar wat als dat niet helpt?
Bregje Hofstede, gecertificeerd insomniac, dook in de slaapwetenschap. Ze woelde, onderzocht, experimenteerde en groef steeds dieper naar de achterliggende oorzaken van onze slechte nachtrust. En die zijn anders dan je denkt. Op haar eigen beeldende wijze vertelt ze de belangrijkste dingen die ze ontdekte – en hoe het kan dat ze nu weer slaapt.
'Slaap werd een interesse, misschien wel een obsessie. Het was alsof ik was verlaten door een geliefde om wie ik nooit veel gemaald had – totdat hij vertrok, en ik moest vaststellen dat ik niet zonder kon. En hoe verleidelijk ik ook kirde, terug kwam hij niet.'
De boeken van Bregje Hofstede (1988) werden genomineerd voor diverse prijzen. Met haar roman Drift stond ze op de Libris-shortlist 2019. Ze schrijft voor De Correspondent.
ISBN | 9789493168077 |
---|---|
Datum van verschijning | 20210206 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 125 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 26 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres