Suriname, ik ben
Het Paramaribo van Bea Vianen was net zo kleinzielig als Wolkers’ Oegstgeest
Bea Vianen Het ruim vijftig jaar geleden verschenen debuut van Bea Vianen gaat over ontworteling en bevrijding: ze werd er de Jan Wolkers van Suriname mee. Het is meer dan een coming of age-verhaal, het is ook een boek over de Surinaamse samenleving.
Een groep jonge Indiërs zit aan de oever van een rivier te picknicken. Voor hun ogen zien ze iemand verdrinken, ze eten verder en doen niets. Ze waren immers gekomen om te picknicken, niet om iemand te redden. ‘Elk mens is een eiland, ieder heeft een afgebakende rol’, duidt V.S. Naipaul het gebeuren in An Area of Darkness (1964).
Het is een passage die de Surinaamse schrijver Bea Vianen (1935-2019) altijd was bijgebleven, vertelde ze aan John Jansen van Galen in een interview in 1972. Wie haar nu heruitgegeven debuut Sarnami, Hai (Suriname, ik ben) leest, begrijpt haar fascinatie voor Naipauls fragment. In haar roman gaat het niet alleen om het toekijken wanneer iemand verdrinkt, maar ook om het perspectief van de verdronkenen, en het besef dat ze niet gered worden omdat dat niet past binnen de rol die hen is toebedeeld.
Toen het debuut van Vianen, waar ze op haar zeventiende aan begon maar dat ze pas voltooide toen ze al jarenlang in Nederland woonde, in 1969 bij uitgeverij Querido verscheen, werd het enthousiast onthaald, in zowel Nederland als Suriname. Deze coming of age-roman over een Surinaams meisje dat zichzelf ‘S.’ noemt en dat slimmer is dan haar omgeving, dat naar haar wortels op zoek is en ondertussen zelf slachtoffer wordt van een vrouwonvriendelijke maatschappij, sprak veel mensen aan. De Tijd oordeelde: ‘Zeer lezenswaardige roman, een gelukkig debuut’, Het Parool schreef: ‘beklemmend, nieuwsgierig makend’, Het Vrije Volk oordeelde: ‘Het is gelukt om die maatschappij duidelijk, met liefde ondanks alle kritiek, te schilderen.’ Het was voor het eerst dat er een roman van een Surinaamse schrijfster verscheen bij een Nederlandse uitgeverij, en dat was ook iets om te vieren. Een herdruk volgde snel.
Inmiddels verscheen de heruitgave van de ruim vijftig jaar oude roman niet bij Querido – de uitgeverij en Vianen raakten in onmin eind jaren zeventig na haar derde roman – maar bij Cossee. Het enthousiasme van toen past nog steeds. Suriname, ik ben is een schitterende roman, die je – zonder het slot weg te willen geven – met een klap in het gezicht achterlaat. Dat de roman indruk maakt, zit in de gelaagdheid en de intensiteit waarmee S. wordt neergezet en in de dialogen, de snelle opvolging van gebeurtenissen en de kleinheid van de omgeving van S., die je als lezer gaan benauwen. Pas aan het slot durft ze haar volledige naam uit te spreken (‘Ik ben geen S. of het meisje. Niet meer. Sita! Sita! Ik durf mezelf bij de naam te noemen. Omdat ik weet wat ik niet wil: Stikken! Stikken! Stikken!’).
Kleinzieligheid en racisme
Suriname, ik ben is meer dan een coming of age-verhaal, het is ook een boek over de Surinaamse samenleving. Die wordt in 1951 gekenmerkt door kleinzieligheid en seksisme. Etnische groepen staan elkaar naar het leven, vrouwen worden afgeranseld of binnen het huwelijk verkracht en slechts opgeleid tot huisvrouw. Het is een roman over de beknotting van je vrijheid als vrouw en de prijs die je betaalt om eraan te ontkomen. De omstandigheden worden bepaald door de attitude van een kleine gemeenschap, waar roddels en achterklap ervoor zorgen dat je om het minste met schande wordt overladen en waar alles erom draait die schande zo klein mogelijk te houden. Net als in veel romans die zich in de Hollandse jaren vijftig afspelen, wordt de vrijheid van het individu beknot door tradities en geloof – de vroege Bea Vianen is als het ware een Jan Wolkers in Suriname.
Bea Vianen, in 1935 in Paramaribo geboren, kwam zelf uit een etnisch gemengd gezin: haar vader was Creools, haar moeder Hindoestaans. De moeder overleed aan tbc toen Vianen acht jaar was. Een ziekte die haar moeder bewust zou hebben opgezocht, suggereert Vianen in een interview in 1978 met Willem Roggeman in De Vlaamse Gids. Ze vertelde aan hem hoe ze zich deels herkende in haar moeder als het gaat om de onrust en het verlangen om los te komen van de beknotting die Suriname voor haar was. „Dat gevoel had ik heel sterk bij haar, dat zij voortdurend vluchtte. En dat blijkt toch hieruit dat zij voortdurend met een trein, – wat wij daar een trein noemden – naar Leendorp ging. Ik was toen heel klein en zij nam mij altijd mee. Zij was vrij rusteloos en ik denk dat zij ook bewust de barak is ingestapt toen ze tuberculose had om inderdaad aan haar eind te komen.”
Vianen had zich dermate in haar moeder ingeleefd dat ze wist dat haar net zo’n leven te wachten zou staan, een zoektocht en vrees die ze op haar personage S. plakte. Alleen vluchtte Vianen (of S.) niet naar een barak vol tbc-patiënten, maar naar Nederland. „Of die vlucht mij ten goede zou komen, dat weet je niet”, stelde ze zelf vast in hetzelfde interview met Roggeman. Datzelfde open einde is ook te vinden in Suriname, ik ben, waar meer autobiografische elementen in zijn terug te vinden, zoals het schoolgaan bij de nonnen, het opgroeien zonder moeder en het slimmer zijn dan je omgeving.
Koeienvreter
Suriname, ik ben begint met een zoektocht naar de wortels van het gezin waar S. in opgroeit. Ze wil weten waarom haar grootvader ooit terugkeerde naar India na de dood van haar grootmoeder (zelfmoord, vermoedt ze), en vooral waarom hij zijn dochter achterliet in Suriname bij een drankzuchtige vrouw. Ze krijgt de foto’s van haar grootouders in handen, maar kan ze totaal niet plaatsen. De grijze muur waar ze voor staan, is eerder universeel dan landgebonden – het blijkt vooral ook een muur die de toekomst buiten de deur houdt. Het enige dat uit de foto spreekt is de weinig bemoedigende observatie dat ‘hun gezichten, gedeeltelijk beschaduwd door de volle takken van een boom die achter de muur staat, de droevige indruk wekken niet bij elkaar te horen’.
S. wil weten of er een parallel is met haar leven. Sinds haar eigen moeder dood is en ze alleen is met haar harteloze vader, is ze eigenlijk als lucht. Nog slechter af is haar kleine broertje dat bij de aanstaande, nieuwe vrouw van haar vader woont. Die Hindoestaanse vrouw laat dat broertje rotklussen in huis doen in plaats van voor hem te zorgen. Daarnaast maakt haar familie misbruik van de goedgelovigheid van haar vader, die net als Vianens vader meubelmaker is. Hij wordt financieel volledig uitgekleed, blijft eenzaam en gebroken achter, waardoor er voor vervolgonderwijs voor S. geen geld meer is.
Ondertussen is S. een jonge vrouw en haar beste vriendin is inmiddels aan haar ouderlijk huis ontsnapt door zwanger te worden van een Hindoestaanse jongen. Iets dat niet helemaal zonder slag of stoot ging – de schande ongehuwd zwanger te worden is enorm. Vianen geeft hier in een notendop weer hoe de verschillende bevolkingsgroepen naar elkaar kijken. De families schelden elkaar uit voor varkensvreters en koeienvreters, Hindoestanen zijn smerig en maken hun ‘privaat’ niet schoon, terwijl moslims er een hobby van maken mensen de kop af te hakken. Na het gescheld heen en weer en het spuien van vooroordelen, wordt de kwestie in den minne geschikt: de jongen bekeert zich tot de islam.
S. ontkomt niet aan een vergelijkbaar lot. De islamitische jongen Islam (de naam van deze agressief sissende jongen is een van de weinige zwakteboden in de roman) heeft haar ongewenst zwanger gemaakt. Elke uitvlucht, of enige vorm van vrijheid, lijkt onmogelijk geworden. De keuze is: de beslissing van haar grootvader overnemen en de volgende generatie tekenen of zich schikken in haar lot.
Veelzeggende regels
Vijf jaar na dit debuut, en nog meer romans, schreef Vianen een gedicht, ‘Echtbreuk’. Het gaat over iemand die voor haar eigen grafsteen staat en heimwee krijgt naar een geur ‘die haar ooit dronken had gemaakt’. De slotregels ervan luiden:
Vlug schoof ik opzij en las
daar was ik immers voor gekomen? het opschrift
en voelde ik mij bevrijd: ‘Gewoon naar bed gegaan,
nadat ze zich gewassen had en tegen de kinderen gezegd
dat in de aangrenzende kamer hun vader lag te slapen.
De regels zijn veelzeggend over het debuut, waarin S. haar vrijheid zoekt door naar Nederland te willen om verder te kunnen leren en de aarzeling over haar kind en geboorteland achter zich te laten.
Het gedicht bleek achteraf het moment te markeren dat het gedaan was met de waardering voor Vianens boeken. Haar twee volgende romans werden nog geprezen om de beklemmende typering van de Surinaamse samenleving, maar haar verhaal over hoe het in Nederland was voor Surinamers (Het paradijs van Oranje uit 1973) werd minder gewaardeerd. Het betogen won het van de fictie, luidde de kritiek. In die vroege romans slaagde Vianen erin om de zoektocht naar de bevrijding van het individu te koppelen aan de beperkingen van de Surinaamse maatschappij; zonder belerend te worden (iets dat inderdaad opvalt aan Suriname, ik ben). Dat was nu niet meer het geval, meende men. Met Vianen kwam het niet meer goed.
Pendelend tussen Nederland en Suriname kon ze haar draai niet meer vinden. Ze schreef nog verhalen, gedichten en een roman over haar terugkeer naar Suriname (Geen onderdelen uit 1979), maar haar reisverhalen werden door het tijdschrift Avenue gereduceerd tot ‘paranoïde proza’. Even daarvoor had ze een reis naar Peru voor het blad gemaakt, maar in plaats van een reisverhaal zoals dat gebruikelijk was voor Avenue kwam er een persoonlijk verhaal terug dat door de redactie ingeleid moest worden: ‘Bea Vianen voelt zich híer én dáár ontheemd. Paranoïde proza? De een zal het zo noemen. De ander zou zich ter wel eens volledig aan gewonnen kunnen geven.’
Die typering zou haar blijven achtervolgen. De prijs die Vianen betaalde voor ontworteling woog uiteindelijk niet op tegen de bevrijding die Nederland had moeten bieden. Had ze zich de houding van Naipauls toeschouwers maar eerder eigen gemaakt, dan had ze geweten dat dat vanaf het begin haar lot was geweest: ‘Elk mens is een eiland, ieder heeft een afgebakende rol.’
10-12-2021 Toef Jaeger
ISBN | 9789059369801 |
---|---|
Aantal pagina's | 192 |
Datum van verschijning | 20211015 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 125 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 20 mm |