Wij en het water
Tijdens de coronacrisis hield Lotte Jensen een scorekaart bij, vertelde ze deze maand bij Radio Kunststof. Is de koning al op bezoek gegaan? Heeft de minister-president tot het volk gesproken? Is er een ramplied of -gedicht? Komen er al scheurtjes in de saamhorigheid? Bingo!
Want bij alle verschillen tussen rampen uit het Nederlandse verleden, zijn er ook opvallende gelijkenissen. Zeker bij de watersnoden waarvan de geschiedenis is doordrenkt, laat Jensen, hoogleraar Nederlandse cultuur- en literatuurgeschiedenis in Nijmegen, zien in Wij en het water.
Koninklijke aandacht is er een van, een traditie die begon bij Lodewijk Napoleon in 1808, en die zich voortzette tot de zomer van 2021, toen Willem-Alexander en Maxima in groene laarzen (met gespje) door Valkenburg waadden.
Aan dat ritueel zitten overigens meer kanten, laat Jensen zien in dit boek vol precieze, subtiele research met een prettig lichte toon. Vorstelijke empathie biedt troost, maar ‘het mes snijdt aan twee kanten’, schrijft ze, want ‘voor de populariteit en legitimatie van het koningshuis vormen rampen een zegen’.
Van meet af aan was er bij zulk bezoek dan ook kritiek. Zo zou Willem III zijn reputatie als bipolaire dronkelap – bijnaam ‘koning Gorilla’ – willen opkrikken in het overstroomde Rivierenland. Lodewijk Napoleon kreeg al het verwijt dat hij de dijken eerst zelf had verwaarloosd. En volgens Jensen loopt er een rechte lijn naar 2021, toen de Oranjes ‘hypocriet’ werden genoemd’, omdat ze ‘daags na hun bliksembezoek per privéjet naar Griekenland vertrokken’.
Als je een beetje uitzoomt is het niet verkeerd om de delta van de Lage Landen een ‘aanslibsel der Franse en Duitse rivieren’ te noemen, waarvan Plinius de Oudere al opmerkte dat je niet kon zeggen ‘of het nu land of water is’. Dat de noordelijke Nederlanden fysiek bestaan dankzij hun – netto gewonnen – strijd met het water, is een open deur.
Luctor et emergo, ‘ik worstel en kom boven’, is het motto van Zeeland sinds de Tachtigjarige Oorlog. Eigenlijk, schrijft Jensen, is het ‘onze nationale spreuk’, die kwetsbaarheid én trots toont. Dat geldt wel voor meer landen: de Britten zien hun eiland als permanent bedreigd maar ook door God gezegend. En de Serviërs ontlenen hun eigendunk aan een veertiende-eeuwse nederlaag tegen de Turken.
Maar met haar sprekende (en soms grappige) voorbeelden uit schilderkunst, poëzie, de geschiedenis van liefdadigheid en de ‘herdenkingscultuur’ in woord en beeld, toont Jensen hoezeer juist watersnood de Nederlandse identiteit heeft gevormd.
Waterwolf
Trots: de ingepolderde Beemster en de Haarlemmermeer, vaak voorgesteld als de ‘waterwolf’ die bedwongen werd door de Nederlandse ‘landleeuw’, de Afsluitdijk, de Deltawerken. Kwetsbaarheid: de eindeloze storm- en andere vloeden met hun vaste iconografie, zoals het wiegje met een levende pasgeborene dat bij elke watersnood sinds de Sint-Elisabethsvloed van 1421 steevast aanspoelt als symbool van hoop.
Een gedicht of lied hoort er ook bij. En kritiek daarop. Conrad Busken Huet, de negentiende-eeuwse Gerrit Komrij, noemde zijn tijdgenoot Hendrik Tollens vrij dodelijk een ‘dijkbreukzanger’. Met ‘Water waarom?’ werd Marco Borsato er volgens Jensen in 1995 ook een.
Geen twijfel dat de watersnood van 1953, waarbij ruim 1.800 doden vielen, onze vormende nationale ramp is, schrijft ze. Er kwam een tsunami van internationale solidariteit – ze besteedt terecht veel aandacht aan de inspanningen van Denemarken, haar geboorteland – en de saamhorigheid piekte. Kanttekening: toen ‘ons’ Indonesië door watersnood werd geraakt doneerde het moederland mondjesmaat, tot woede van Multatuli.
‘1953’ was de eerste overstroming die ook fotografisch uitgebreid is gedocumenteerd. Het gedenkboek De Ramp, met op het omslag dat eenzame gedoemde boerenpaard in het water, kreeg een oplage van 700.000. De beelden uit het pre-televisietijdperk waren bedoeld als ‘blijvende herinnering […] zowel voor de nabestaanden als voor een breder publiek’, en ‘esthetische overwegingen speelden mee in de uitvoering’, schrijft Jensen. Maar wat die overwegingen waren, licht ze niet toe.
Het is jammer dat er in haar boek maar enkele foto’s uit 1953 staan, omdat het zo veelzeggend is wat ze tonen, of liever gezegd: niet tonen. Veel opwekkende hulpverlening, maar nauwelijks wanhopige mensen, geen doden, ook niet van een afstand, niet een van de tienduizenden verdronken of gruwelijk verdorste koeien en paarden. Die foto’s waren er wel degelijk; zie De ramp, de watersnoodramp van 1953 in documentaire fotografie (2018) – boek en tentoonstelling met werk uit de collectie van het Nederlands Fotomuseum door dertien fotografen, die naar Zeeland afreisden. Zij toonden wel rauw en van nabij de verwoesting en ontreddering, maar veruit de meeste van hun foto’s kwamen niet voorbij de censuur en de fotoredacties.
Zo bleef het narratief van ‘1953’ afstandelijker, onpersoonlijker dan had gekund. Met de nadruk op het idee van ‘herrijzend Nederland’ en trots op Deltawerken en ander technologisch vernuft dat de angst voor het water intussen naar de achtergrond heeft gedwongen.
Seculier jasje
De vraag is hoe maakbaar ‘waterstaat’ Nederland blijft, gezien de zeespiegelstijging. En: of dat ook iets aan de ‘beeldvorming’ zal veranderen. Jensen, hoewel historicus, laat alvast iets van zo’n toekomst zien. Bijvoorbeeld in de taal. Het zondebesef – watersnood als straf van God – is volgens haar terug in een ‘seculier jasje’: de opwarming van de aarde is onze eigen schuld. Je helpt nu de waterveiligheid ook door geen vlees te eten en minder te vliegen. Met instemming citeerde Jensen onlangs in NRC een Belgische collega die het woord ‘natuurramp’ voortaan wilde mijden, omdat het overmacht, een ‘act of God’ suggereert.
Als de mens inderdaad niet opgewassen blijkt tegen de krachten die hij heeft ontketend, is meebewegen het devies. Zie een project als ‘Ruimte voor de rivieren’ – dat overstromingen ‘kanaliseert’ – of zelfs de optie om ooit delen van de kustlijn op te geven. Het zou volgens Jensen een terugkeer zijn naar de ‘amfibische cultuur’ die tot in de negentiende eeuw dominant was: het gegeven van overstromingen en de noodzaak ermee samen te leven. Het wordt fraai verbeeld door een bronzen sculptuur op de Nijmeegse Waalkade, Waterwolf en Aquanaut. Die laatste is een jongetje met een duikbril en zwemvliezen dat liefdevol zijn arm om de wolf heeft geslagen.
Voor de verbeelding van zo’n toekomst had Jensen paradoxaal genoeg nog kunnen wijzen naar de prehistorie. In Onder de golven, een kinderboek uit 2021 over Doggerland, het ‘Atlantis van de Noordzee’, waar tienduizend jaar geleden nog mensen en dieren leefden, vertelt Linda Dielemans hoe in het bos bij het dorp van de jonge jager Inan opeens water staat. ‘Zijn onze voorouders zo boos dat ze het land van ons afpakken?’ Misschien zal de toekomst er ook zo uitzien: geen plotse watersnood, maar ook niet onmerkbaar langzaam en wel degelijk zichtbaar in de loop van één mensenleven.
‘De verhalen en beelden uit de geschiedenis laten zien hoe juist het besef van kwetsbaarheid een voedingsbodem kon zijn voor saamhorigheid’, schrijft Jensen. Of dat zo blijft, moet – nee, zál – dan blijken.
Wij en het water vertelt het verhaal van drijvende wiegjes, Hollandse leeuwen, waterwolven, vaderlijke vorsten, inzamelingsacties, solidariteit en een vinger in de dijk. Maar Lotte Jensen laat ook zien hoe de culturele verbeelding door de tijd heen nieuwe relevantie krijgt. Nu de zeespiegelstijging een steeds grotere dreiging vormt voor toekomstige generaties, is het onderkennen van onze kwetsbaarheid belangrijker dan ooit.
ISBN | 9789403185613 |
---|---|
Aantal pagina's | 320 |
Datum van verschijning | 20220927 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 146 mm |
Hoogte | 222 mm |
Dikte | 28 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres