Wildevrouw
Het woeste Antwerpen van de 16de eeuw
Jeroen Olyslaegers Zijn vorige historische roman Wil ontsteeg het verleden dat Jeroen Olyslaegers beschreef. Nu komt zestiende-eeuws Antwerpen tot leven, maar blijven de personages daarbij achter. Hoe erg is dat?
Antwerpen mag zich in de handen knijpen met Jeroen Olyslaegers (1967) als literaire stadschroniqueur. Hij schreef met Wil (2016) al een grootse, terecht met vijf prijzen bekroonde roman over de Antwerpse collaboratie in de Tweede Wereldoorlog – een roman die bewerkstelligde dat je na lezing niet meer argeloos door Olyslaegers’ woonplaats kunt lopen, en die bovendien snelle veroordelingen als ‘fout’ wist te compliceren met menselijke dimensies. De roman doordrong je ervan dat zo vaak omstandigheden en opportunisme de doorslag geven in hoe een individu handelt, en zo vaak niet diens moraal. De ware kwaadaardigen profiteren van een grijs gebied, een moreel moeras waar de ondergeschikte, die zijn boontjes moet doppen en denkt niet al te kwaad te handelen, uiteindelijk hopeloos in wegzakt. Politieman Wilfried Wils was geen kwaad man, maar had deel aan de Jodenvervolging. Zijn onscherpte achtervolgde hem levenslang.
Dat gaat natuurlijk al nauwelijks meer over enkel Antwerpen – Wil ontsteeg tijd en plaats, en ging, behalve over de geschiedenis van de stad, over de schakeringen van goed en kwaad, over moraal, verantwoordelijkheid, menselijke verplichtingen.
Wildevrouw, de opvolger, speelt in een andere tijd, maar op dezelfde plaats en heeft een vergelijkbare thematische inzet. Een man kijkt terug op zijn aandeel in een groot verraad, bezwaard door een verantwoordelijkheid die hij pas naderhand is gaan doorzien. Beer was herbergier in het Antwerpen van halverwege de 16de eeuw; toen de stad een metropool was en steeds meer de hotspot werd van de religieuze spanningen die in na-Middeleeuws Europa waren gaan gisten. Calvinisten, lutheranen, ze waanden zich in de stad die zich omwille van de handelsbelangen beriep op vrijheid voor allen, gevrijwaard van vervolging door de gevestigde rooms-katholieke orde. En in Beers herberg komt men om de zinnen te verzetten en de lippen los te gooien. Maar het blijkt het oog van de orkaan.
Wemeling van mensen
Eerst verloor hij drie vrouwen in het kraambed – dat grote leed wordt al met groot vertoon opgetekend in het openingshoofdstuk (‘mijn derde vrouw, die tussen haar dijen verzwolgen was gelijk door een wolf’). Maar dat is de opmaat, de hoofdzaak is het verraad, waarna hij Antwerpen schielijk verruilt voor Amsterdam: daar werkt Olyslaegers stap voor stap naartoe. Maar Beer neemt al een voorsprong: ‘De vloek was mijn verlangen naar eenheid, zo peins ik nu, en ging niet enkel over vrouwen.’ Daarmee legt hij zijn kaarten op tafel: de hoofdlijnen van de vertelling, zijn analyse ervan, zijn gevoel erover.
En de rest is geschiedenis, hoofdzakelijk. Olyslaegers vertelt het verhaal van Beer als het verhaal van Antwerpen in de zestiende eeuw. Hij roept met smaak en voelbaar genoegen die vervlogen tijd op, wekt die tot leven in een rijke, bloeiende, weelderige stijl die nooit op een scheutje minder kijkt. Liederlijk en vunzig is het.
Wildevrouw blinkt wanneer Olyslaegers tableaus van het dagelijks leven tekent: de mensenmassa’s bij een landjuweel, een woeste winter die begint met ijspret maar eindigt met graanrellen – en later ook de hagenpreken, en openbare ophangingen. Hoewel je Olyslaegers dus van geen zuinigheid kunt betichten, is er gelukkig ook weinig sprake van redundantie: scherp koos hij welke taferelen hij wilde tonen. Geen uitleggerige uitweidingen, maar scènes die het verhaal ondersteunen. Die tonen hoe het leven onder spanning stond, voor heel de bevolking. Antwerpen was het schouwtoneel van een klassenstrijd, met de godsdiensttwist als aanjager – dat verhaal brengt Olyslaegers gloedvol naar voren.
Dat de schilder Pieter Bruegel de Oude ook in die wereld rondloopt mag geen toeval heten. Wildevrouw werkt het beste wanneer je het als een Bruegel ziet, een ‘genrestuk’: een wemeling van mensen, meestal zich misdragend en sprookjesachtig uitvergroot, zodat de gedeelde moraal, of het gebrek daaraan, de hoofdrol speelt. Beer is één van die personages – de ‘echte’ Bruegel bezoekt zijn herberg en maakt ter plekke een muurschildering. Een slapende man met ontbloot achterste, terwijl spottende apen om hem heen dansen. Hij heeft Beers gezicht.
Het is bepalend voor hoe Olyslaegers zijn hoofdpersoon tekent: Beer is ‘eeuwig toeschouwer’, ten prooi aan ‘de deugd van de inschikkelijkheid die ik al te zeer in ere hield’. Die toont ook wat Wildevrouw níét is, of minder: een verhaal waarin de hoofdpersoon het drijvend middelpunt is, en diens persoonlijke verhaal of ontwikkeling de motor. Met een slapende ziel is dat natuurlijk a priori al een uitdaging; maar de introspectie die de vertelling-achteraf had kunnen toevoegen, werkt in die zin niet volledig bevredigend.
Aan het lijntje
Dat heeft ook met een paar vertelkeuzes te maken. Olyslaegers koos ervoor om Beer pas laat tot zijn zelfinzicht te laten komen, in een louterende ontknoping, waarmee hij de emotionele betrokkenheid van de lezer op de proef stelt. Die weet immers al wat er komt door Beers aanvankelijke analyse (over zijn verlangen naar eenheid), maar wordt dan lang aan het lijntje gehouden – met sterk aangezette cliffhangers of vooruitwijzingen. Die passen weliswaar bij Beers bulderende bravoure, maar voelen ook wat aangebracht aan. Je ziet Olyslaegers als het ware op de knoppen drukken: nu voeren we de spanning op, nu wekken we wat afgrijzen. Daarbij blijven belangrijke personages, zoals de aanstichter van Beers ondergang Jan Grauwels en Beers zoon-met-verlossersneigingen Ward, vooral een rol spelen: ze zijn eerder verhaalelementen dan mensen voor wie je iets kunt voelen. Tekenend is dat een cruciaal gesprek tussen vader en zoon wordt naverteld, in plaats van weergegeven in een scène met een dialoog. Daarin hadden we de impact van dat gesprek kunnen voelen, nu moeten we hem aannemen.
Een personage dat voor de plot het belangrijkst is, de roman is nota bene naar haar vernoemd, speelt in feite een bijrol. Handelsschepen namen na een expeditie rond de poolcirkel een vrouw en haar jonge kind mee, die vervolgens in een bovenkamer in Beers herberg worden opgeborgen (Beer kan geen nee zeggen). Zij ontwikkelt zich, vreemd en ‘wild’ als ze is, des duivels dus misschien, tot steen des aanstoots in Antwerpen en tot de ondergang van Beer. Maar helemaal overtuigt het niet: het blijft een rol die zich ontwikkelt. Ze wil geen personage worden wier verhaal uit het verleden werkelijk tot ons spreekt.
Waardoor de nadruk, de energie van de schrijver en de aandacht van de lezer, toch telkens terugkomt bij de stad en het grotere gewoel van de geschiedenis. Dat is niet per se erg, want dat deel van Wildevrouw overtuigt en beklijft – en je kijkt ook niet naar een Bruegel om mee te leven en vertederd te worden. Maar het veroorzaakt wel dat Wildevrouw niet zo nabij komt als had gekund, of als Wil vermocht.
04-12-2020 Thomas de Veen
Wildevrouw is een wervelende, monumentale roman over het verlangen naar eenheid en het veroveren van een innerlijke waarheid, vol vlees en geuren, vol narren en blinden, vol handelaars en woekeraars, profiteurs en bedriegers, vroedvrouwen, cartografen, schilders, drukkers en astrologen, waarbij verlangen en zelfbedrog dansen door de straten van een gedoemde stad.
ISBN | 9789403113012 |
---|---|
Aantal pagina's | 480 |
Datum van verschijning | 20201126 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 161 mm |
Hoogte | 236 mm |
Dikte | 37 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres