De meisjes
Wacht niet op de prins op het witte paard
Annet Schaap Na haar daverende debuut Lampje bewerkte Annet Schaap zeven sprookjes. Poëtisch, eigentijds en met een enorme verteldrive.
‘Ik ben meer een Andersen dan een Grimm-mens’, zo vertelde Annet Schaap vier jaar geleden in een interview in deze krant naar aanleiding van haar daverend succesvolle kinderboekavontuur Lampje, waarin een duidelijke echo van Andersens Kleine Zeemeermin weerklinkt. „Ze zijn lastig om te lezen hoor”, zei ze over de sprookjes van de Deen, „hyperromantisch, maar wat er verteld wordt is prachtig. […] Ik houd van het gevoelige, triestige sprookje. Dat vertelt je meer dan een verhaaltje, het zijn heel diepe symbolen.”
Opvallend is het daarom dat ze vijf van de zeven sprookjes in haar nieuwe boek de Meisjes op Grimm-klassiekers baseerde en Andersen zelfs helemaal negeerde. Terwijl ‘Blauw’ een bewerking is van Charles Perraults ‘Blauwbaard’ en ‘Monstermeisje’ verwijst naar Godfried Bomans’ ‘Morsegat en Maraboe’, zijn Schaaps ‘Meneer Pelsteel’, ‘Wolf’, ‘Koekjes’, ‘Kikker en Slaapster’ direct afgeleid van respectievelijk ‘Repelsteeltje’, ‘Roodkapje’, ‘Hans en Grietje’, ‘De Kikkerkoning’ en ‘Doornroosje’. Maar dit betekent niet dat je van Schaap Disney-achtige voorleesverhaaltjes met zoetsappige slotakkoorden moet verwachten; of juist het tegendeel, een grimmige kennismaking met de volksverhalen voordat ze ‘door de mangel van de censuur werden gehaald’ – op de manier van de sprookjesverzamelingen van schrijfster en antropologe Marita de Sterck.
Opgroeiende meisjes
Het merendeel van de vertellingen in de Meisjes mag dan door Grimm zijn geïnspireerd, Schaap geeft stuk voor stuk een geheel eigen draai en stijl aan de sprookjes. Ze manifesteert zich als een eigenzinnige fantast en rasverteller, precies zoals Andersen dat deed.
Nou ja, niet helemaal precies: met hyperromantiek heeft Schaaps sprookjesbundel vanuit meisjesperspectief weinig van doen. Sterker nog, niet zelden steekt ze er prettig subtiel de draak mee – en daarmee ook met de traditionele genderstereotypen in het sprookjesgenre. Zo dagdromen de opgroeiende meisjes in ‘Meneer Pelsteel’, ‘Kikker’, ‘Slaapster’ en ‘Monstermeisje’ weliswaar over hun prins op het witte paard die ieder moment hun leven kan binnen galopperen – ‘zijn armen warm, zijn haren lang, als stro zo geel zo goud, en dan laat hij me nooit meer los, de man van wie ik houd’ (‘Meneer Pelsteel’). Maar de fantasieën houden ‘altijd op bij een soort vaag lang en gelukkig’, waarna uiteindelijk blijkt dat de jongedames zich vergeefs hebben vastgeklampt aan een illusie.
Dat wil niet zeggen dat de (meeste) verhalen niet passend sprookjesachtig hoopvol eindigen. Wanneer de molenaarsdochter uit ‘Meneer Pelsteel’ de naam van het mannetje dat goud uit stro kan spinnen niet meer weet en hij er met haar pasgeborene vandoor dreigt te gaan, kaatst ze de bal terug door het mannetje en haar koninklijke echtgenoot te vragen of ze eigenlijk wel weten hoe zíj heet. Terwijl de heren overleggen, pakt ze haar kind en vertrekt, haar vrijheid tegemoet
Prettig tegendraads is ook de omdraaiing van de clou van ‘De kikkerkoning’ in het absurdistische ‘Kikker’, waarin een meisje de kikker die haar bal uit de vijver vist hartstochtelijk platzoent, hopend op zijn (door Grimm) beloofde gedaanteverwisseling in een prins. Maar vanuit het gegeven dat ‘het leven nu eenmaal geen sprookje is’ legt ze zich tenslotte neer bij een amfibie als echtgenoot. Natuurlijk, alles aan hem was te klein, staat er droogjes, maar zijn mond was precies goed: ‘Breedbekkig. Groen. Zacht ook wel.’ Zonder haar pen te laten blikken of blozen, rekt Schaap zo de grens van wat normaal is ongemerkt op en ga je moeiteloos mee in de bizarre Roald Dahl-achtige scènes die dit oplevert.
Boodschappen bezorgen
De wat cynische ondertoon in de Meisjes en de indirecte maatschappijkritiek waarin die resulteert, onderscheidt deze bundel van Lampje. Dat boek werd door de mix van weemoed en nostalgie die het opriep al bij verschijning tot klassieker bestempeld. De Meisjes leest juist eerder als een moderne korteverhalenbundel die ook voor volwassenen spannende literatuur oplevert, door de slimme perspectiefwisselingen en de unheimische sfeer die Schaap regelmatig creëert (daarbij geholpen door haar soms duistere illustraties).
In bijvoorbeeld ‘Wolf’ doet ze dit razendknap. Na de introductie van het meisje en haar moeder die, tierend tegen haar scherm, herkenbaar in gevecht is met haar computer om boodschappen bij oma te laten bezorgen (‘Dezelfde dag nog gebracht, jaja. Beloof dat dan niet!’), krijgt Wolf het woord. Dat doet Schaap zonder hem te benoemen, waardoor je even twijfelt: is de neurotische psychopaat met de dubbelzinnige ‘eeuwigdurende trek’ man of beest?
Maar hier draait het niet om. Wat dit spitsvondige verhaal zijn dramatische lading geeft, is dat Wolf binnen zijn omheinde gebied is verworden tot ‘een sierwolf’, omdat ‘we zo graag een stukje echte wilde natuur willen behouden’. En dat hij zo in zijn vrijheidsdrang de onverwachte zielsverwant is van het rode-regenjas-meisje dat tijdens haar tocht naar oma (afgedwongen door de falende digitale boodschappendienst) ook wordt begrensd. Door haar telefoon die haar door de ene na de andere rechte straat navigeert.
Rode draad
Het verlangen naar erkenning en vrijheid, je eigen weg durven gaan en het besef dat vrij zijn begint met jezelf aanvaarden zoals je bent, omdat je ‘moeilijk kunt verwachten dat er een prins aankomt zeilen op een dag die alles goedkust’ (‘Monstermeisje’), is duidelijk de rode draad die de verhalen in de Meisjes én Lampje met elkaar verbindt. Maar wat deze boeken absoluut ook gemeen hebben, is Schaaps enorme verteldrive. Dat niet alle sprookjes even verrassend zijn merk je nauwelijks op, door haar goed ontwikkelde gevoel voor taal en ritme: poëtische zinnen, speelse dialogen en sprekende beelden wisselen elkaar evenwichtig af. Mooi bijvoorbeeld is het zwoele zomerbeeld van het dagdromende, naar liefde hunkerende meisje in ‘Meneer Pelsteel’ dat oprijst uit deze zin: ‘De middag is zo zacht dat ze haar handen er eenvoudig doorheen kan steken naar wat daarachter ligt, en voor ze het weet spint ze haar gedachten tot een gouden draad.’ Of de beschrijving van de begraafplaats waarover Schaaps Roodkapje dwaalt en dat leest als een ingetogen gedicht: ‘Iedereen hier is alleen nog een naam, uitgehouwen in glanzend steen. Geliefde vader. Te vroeg ons ontvallen. Veilig in Jezus’ armen. Geboren, gestorven, geboren, gestorven. Rechtop in de regen of liggend vol plassen regenwater.’
Schaap heeft gelijk: ze is ontegenzeggelijk meer een Andersen- dan een Grimm-mens. De sprookjes in de Meisjes zijn, om met haar eigen woorden te spreken, niet zomaar verhaaltjes, soms lastig om te lezen, maar wat er verteld wordt is prachtig.
10-09-2021 Mirjam Noorduijn
Een schone slaapster die niet meer ontwaakt, een kikker die maar geen prins wordt, een meisje dat een monster is: Annet Schaap bewerkte zeven bekende sprookjes, vijf van de gebroeders Grimm en twee van Charles Perrault, tot verrassende vertellingen over zeven meisjes met allemaal hun eigen dromen en verlangens, meisjes die niet langer sprookjesfiguren zijn maar mensen van vlees en bloed.
ISBN | 9789045126692 |
---|---|
Aantal pagina's | 248 |
Datum van verschijning | 20210907 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 133 mm |
Hoogte | 173 mm |
Dikte | 23 mm |