De ontdekking van Moskou
Het is in elk geval een echte Mulisch, De ontdekking van Moskou. Vooraf waren er veel redenen om weinig van het boek te verwachten. Niet alleen liep de schrijver zelf al een halve eeuw geleden vast in het project, ook de geringe haast die de bezorgers vervolgens maakten met de publicatie – vandaag is Mulisch alweer vijf jaar dood – duidde op een zware klus.
Maar meteen bij het begin zitten we al zo diep in Mulisch als maar mogelijk is. We zien een Mulischachtige schrijver, Dirk Herxen genaamd, die heeft gehoord dat hij ongeneeslijk ziek is en richting Rome trekt. Onderweg, ergens in Noord-Italië, ziet hij vanuit de bus een ruïne, stapt hij uit en trekt hij zich tussen de stenen terug. Daar werkt hij een maand lang aan een boek, zo wordt later afgeleid uit de spullen die in de ruïne worden aangetroffen: muurtjes die als stoel en schrijftafel zijn gebruikt, pen, aktetas, manuscript, kaars, scheergerei, etensresten. Alleen Herxen zelf lijkt in rook opgegaan: ‘Op de “stoel” lagen zijn kleren, en wel al zijn kleren, ook zijn overjas en zijn ondergoed, en op de grond stonden zijn schoenen met zijn sokken half er uit hangend – maar nergens zat meer een schrijver in.’
Het boek waar Herxen aan werkte was een roman over een (vergeefse) expeditie naar Moskou in 1492. Die krijgen we uiteindelijk te lezen, maar niet zomaar. De ontdekking van Moskou bestaat uit de fragmenten van het (incomplete) manuscript van Herxen, zoals die werden bezorgd en van aantekeningen voorzien door diens vriend en zwager Brugman. Die is zelf auteur van ‘een lor van een novelle Tussen hamer en aambeeld’ (Mulisch eerste boek uit 1952). Het werk aan Herxens manuscript heeft Brugman niet af kunnen maken: hij sterft plotseling, waarna het pak papier overgaat in handen van ‘H.M.’ die de kanttekeningen van Brugmans van commentaar voorziet. Je zou zweren dat het een grootse, laatste grap van Mulisch is: een manuscript nalaten dat gaat over een nagelaten manuscript.
Bij dat eerste Droste-effect blijft het niet. Want het manuscript van Herxen gaat over een schrijver, A genaamd. Die schrijft een boek over een andere schrijver, B genaamd. En die maakt een roman over die poging om Moskou te bereiken in 1492. Zo hebben we zes lagen: die van B, die van A, die van Herxen, die van Brugman, die van ‘H.M.’, die van Mulisch. En dan nog die van Arnold Heumakers en Marita Mathijsen, die uit de verschillende bewaard gebleven versies van De ontdekking van Moskou de interessantste kozen en daar een geheel van maakten dat misschien niet helemaal vloeiend is, maar dan toch zeker zo vloeiend als de meester het bedoeld moet hebben – en dat is hoe dan ook een compliment waard.
Hoe dan ook is De ontdekking van Moskou de laatste substantiële tekst die we van Mulisch zullen ontvangen, het is ook de eerste ‘nieuwe’ Mulisch sinds 2001, het jaar waarin Siegfried verscheen. Dat maakt het boek voer voor exegeten, maar in hoeverre is het ook voer voor de nietsvermoedende lezer? Die kan in elk geval veel plezier beleven aan de over elkaar heen buitelende commentaren van Brugman en H.M., die meestal de volgende structuur hebben: Brugman bekritiseert Herxen of meent een situatie te herkennen, waarna H.M. bits uitlegt waarom Brugman het weer eens bij het verkeerde eind heeft: ‘M.i. blijkt uit dit kommentaar de fundamenteel verkeerde kijk, die Brugman op Herxens m.s. heeft.’ De dynamiek tussen de sukkelige Brugman (je zou een oppervlakkige criticus in hem kunnen zien) en de betweterige H.M. zorgt voor comic relief in de roman.
Dat is ook wel nodig, want het manuscript van Herxen vergt veel van de lezer. Het begint allemaal met een zin van de Amerikaanse historicus van Nederlandse komaf Hendrikus van Loon. Die maakte in een passage over 1492, het jaar van de ontdekking van Amerika, melding van het volgende: ‘Een expeditie, uitgezonden door een Oostenrijks bisschop om Moskou te ontdekken, keerde onverrichterzake terug.’ De schrijver B ziet een roman in de expeditie, met een liefdesgeschiedenis en een leidende rol voor de (historische) Duitse bisschop Nicolas Cusanus. Van Loon heeft trouwens ook echt bestaan, Mulisch bezat het boek met de bedoelde zin en onderstreepte deze waarschijnlijk al in 1949.
De vertelling over de expeditie van Cusanus en een geestelijke Bombastus komt niet echt van de grond, ook al omdat Mulisch steeds terugschakelt naar de wederwaardigheden van de schrijver B die er onderzoek naar doet, en A die daar weer over schrijft. Die uitstapjes leveren de beste scènes op, zoals die waar een losjes naar Karel van het Reve gemodelleerde slavist paginabreed uitlegt waarom onderzoek naar de herkomst van de bewering van Van Loon zinloos is: ‘U gaat naar de Verenigde Staten en daar hoort u zijn weduwe, zijn vrienden en zijn leerlingen uit over zijn werkwijze. U bladert zijn hele bibliotheek door op aantekeningen en streepjes, die hij in de marge heeft gemaakt, waarbij u niet moet vergeten, dat het niet in een boek over reizen of over Rusland hoeft te staan. God weet heeft hij het uit een roman. […] U moet natuurlijk begrijpen, dat het hier gaat over een levenswerk, wanneer het u ernst is. U moet totaal in hem veranderen, tegen iedere prijs zijn weduwe trouwen, zijn kinderen adopteren, wel, veel sukses kameraad.’
Karakters
Intussen zijn al die schrijvers lastig uit elkaar te houden. Bovendien, zo merkt een van de personages op: de karakters komen niet echt tot leven. Voeg daarbij dat de tocht die men onderneemt tot mislukken is gedoemd en het is duidelijk dat Mulisch zijn spel van verwijzingen – er lopen ook legio lijnen tussen de personages in het Herxen-manuscript en de werkelijkheid – heeft samengebracht rondom een verhaal dat het geheel niet echt kan dragen.
In dat verband is het goed om in gedachten te houden wanneer Mulsich het boek schreef: er zijn verschillende fragmenten en versies, maar de hoofdmoot werd geschreven in de jaren zestig, ‘niet de meest gelukkige jaren’ uit het leven van de schrijver, zoals Marita Mathijsen in haar verantwoording schrijft. Mulisch raakte in een crisis na het bijwonen van het Eichmann-proces en had steeds meer moeite met het schrijven van fictie. Dat hield verband met de opwindende situatie in de wereld (‘In de oorlog schrijf je geen romans’), maar ook met een minder heroïsche kwestie: een writer’s block. Mulisch had zich in zijn fictie vastgedraaid. Per boek leek hij meer van zijn ideeën in zijn verhalen te willen stoppen, waardoor het geheel allengs ontoegankelijker werd.
Dat proces is in De ontdekking van Moskou goed te volgen: Mulisch’ enthousiasme over al zijn vertellagen is begrijpelijk, maar van al te veel Droste wordt een mens misselijk. Het boek bevat een schat aan Mulischiana, maar mist de verhalende kracht om die ook over te brengen. Dat probleem overwon de auteur pas halverwege de jaren zeventig met Twee vrouwen. Die liefdesgeschiedenis geldt als de geboorte van de toegankelijke Mulisch van de latere jaren, van de schrijver van De aanslag en De ontdekking van de hemel. Dat zijn romans die hun waarde niet alleen ontlenen aan de ideeën die eraan ten grondslag liggen, maar ook aan het verhaal waarin deze verpakt zitten.
In de loop der jaren hernam Mulisch De ontdekking van Moskou enkele malen, maar zonder het te voltooien. Wel leidde een zijspoor tot een nieuw verhaal, dat hij (niet vies van enig privétheater) begin jaren tachtig letterlijk uit het betreffende schrijfboek sneed – het zou uitgroeien tot De aanslag. Ook in andere publicaties nam hij fragmenten op. Zo werd het manuscript een ‘dood’ boek, waar nieuw, wel levensvatbaar werk uit groeide. Mathijsen wijst terecht op de parallel met de geboorte van Quinten Quist uit zijn dode moeder Ada in De ontdekking van de hemel. Ook voor andere publicaties putte Mulisch uit het manuscript. Op losse velletjes (‘dit niet meenemen in het zevende decennium van mijn leven!’) concludeerde hij dat er geen leven in het boek zat.
Versteende wereld
Dat Mulisch De ontdekking van Moskou later niet kon herschrijven is voorstelbaar. In de vorig jaar verschenen studie De Mulisch Mythe wijt Sander Bax dat aan de onmogelijkheid om de versteende wereld van Cusanus en Bombastus te laten samenkomen met het ‘stromende’ heden van Herxen, Brugman en H.M. Daar komt nog iets bij. Want Mulisch is in dit boek zo gefascineerd door de literaire effecten van het schrijven-over-een-schrijvende-schrijver-motief dat de hoeveelheid verwijzingen alles verstikt. Zo duikt óók het motief van de Borges-bibliotheek op, wanneer de schrijver zich afvraagt hoe vaak een aap een willekeurige pagina tekst vol moet typen om ‘toevallig’ de eerste pagina van de Divina Commedia te schrijven. En of dat getal zo groot is dat het in één boek zou passen.
Die overdosis aardigheden liet zich niet meer omwerken tot een gewoon verhaal naar de mores van de latere Mulisch: De ontdekking van Moskou was een doodlopend pad. Dat is jammer voor de onvoorbereide, losse lezer, maar het maakt het boek in het oeuvre van Mulisch des te interessanter. Niet alleen omdat het laat zien hoe de schrijver zich begin jaren zestig vastdraaide in zijn hang naar intellectualisme, maar ook omdat een van de belangrijkste motieven uit het werk van Mulisch er zo loepzuiver in te zien is: het verlangen naar ordening, naar het blootleggen van de structuur van de wereld. Of het nu Herxen, Brugman, H.M., A of B is: allemaal proberen ze orde te scheppen, een structuur aan te brengen in datgene wat hen voor raadsels stelt. Het kan de zin van Van Loon zijn, het manuscript van Herxen, of in het geval van Mulisch: alles.
Dat raakt aan wat Mulisch onderscheidt van de twee schrijvers aan wie zijn naam in de Nederlandse literatuurgeschiedenis is vastgeklonken: W.F. Hermans en Gerard Reve. Zij waren schrijvers die wilden tonen welke chaos er schuilging achter de schijnbare orde van de wereld. Mulisch wilde het omgekeerde: de orde tonen die ten grondslag lag aan de ogenschijnlijke chaos van het bestaan. Of althans, te proberen die orde met woorden af te dwingen. Er moet toch iets zijn dat de wereld van heden en verleden omvat, atoom voor atoom?
Over dat verlangen gaat deze roman inderdaad – waarbij het in het perspectief van de ‘Grote Drie’ een fraai toeval is dat uitgerekend de geleerde broer van Gerard Reve (in het hierboven aangehaalde fragment) de hopeloosheid van die onderneming uiteenzet. Al die ordening op basis van ideeën, gedachten en redeneringen – het is uiteindelijk tot mislukken gedoemd. De overvloed aan verstikt het verhaal en blijkt bovendien het grootste probleem niet te kunnen verhelpen: een stukje wereld zal altijd buiten bereik van ons zoeklicht blijven.
Dat is de les die Mulsich leerde bij het schrijven van De ontdekking van Moskou. Waarbij het mooie is dat deze mislukte roman zélf gaat over een mislukte expeditie. Waardoor er aan het eind van de rit toch nog de illusie van een groots verband wordt gewekt: een beetje zoals bij de regenboog boven de Amstel bij de begrafenis van de schrijver. Stom toeval, maar Mulisch toont ons als geen ander hoe aardig het is om die wetenschap te negeren en je voor te stellen dat er een systeem is dat ergens op ons wacht.
In De ontdekking van Moskou voert Harry Mulisch een schrijver op die zichzelf een onmogelijke opdracht gaf, namelijk een boek te schrijven over een mislukte expeditie naar Moskou in het jaar 1492. Niet alleen voor het personage in het boek bleek dit een onmogelijke route, ook Harry Mulisch zelf is het niet gelukt zijn boek te voltooien. Hij schreef verschillende versies, waarin de regels van fictie en romankunst radicaal overboord worden gegooid. Uiteindelijk is het aan de fantasie van de lezer om dit onvoltooide boek te voltooien.
‘Een schilder kan niet over het schilderen schilderen, maar een schrijver kan over het schrijven schrijven. Er is een afgrond in de taal: de schrijver. In vroeger dagen stond bij die afgrond een verbod: de schrijver moet verborgen blijven in zijn werk. In onze dagen is de schrijver in de schrijver gevallen.’
ISBN | 9789023496960 |
---|---|
Aantal pagina's | 320 |
Datum van verschijning | 20151005 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 137 mm |
Hoogte | 207 mm |
Dikte | 32 mm |