Er is geen vorm waarin ik pas heette het vorige boek van Erna Sassen (1961). Die titel was goed gekozen: hij weerspiegelt zowel het geworstel van haar zestienjarige protagonist als de knappe hybride vorm van het verhaal. Maar na lezing van Sassens kinderboek Een indiaan als jij en ik, ontstaat het vermoeden dat ‘er is geen vorm waarin ik pas’ misschien wel op alles slaat wat Sassen schrijft en (be)denkt. Want Boaz mag dan ongeveer acht jaar jonger zijn dan de weerbarstige jongeren uit Sassens drie jeugdromans, ook hij is een kind dat weigert zich aan te passen aan de verwachtingen van zijn ouders, de juf of de maatschappij.
Boaz is een heerlijk, levensecht jongetje. Hij is slim en fantasierijk, leest boeken over indianen en rent door de duinen alsof hij er zelf eentje is. Alleen, want vrienden heeft hij niet. Gelukkig verandert dat wanneer er in de klas een nieuw meisje naast hem komt zitten. Boaz is de koning te rijk: Aïsha spreekt weliswaar een andere taal, maar ze is aardig en een indiaan bovendien. Haar droef-bruine ogen verraden dat. Net zoals haar mooie tekeningen. Samen maken ze een werkstuk over de Maya’s, dat ontnuchterende grappige tekstjes oplevert over mythologie, verhalen en godsdiensten, die indirect een pleidooi voor tolerantie zijn.
Sassen schreef eerder kinderboeken, die minder overtuigden dan haar jeugdromans. Maar met Een indiaan als jij en ik bewijst ze net zo gemakkelijk in een kinderhoofd als in een puberhoofd te kunnen kruipen. Mooi en lichtvoetig beschrijft ze hoe Boaz – zijn leeftijd passend – opgaat in zijn magische kinderspel en toch best de werkelijkheid in de smiezen blijkt te hebben.
Als Boaz zich een indiaan waant die op buffels jaagt, weet hij bijvoorbeeld heus wel dat dat eigenlijk Schotse Hooglanders zijn, toont ze in een helder zinnetje: ‘Schotse Hooglanders die spelen dat ze buffels zijn.’ In het echt zou hij ook niet jagen: dat indianen dat vroeger deden omdat ze ‘nog geen vegetarische slager’ hadden begrijpt hij, maar hij zou nooit een dier doden.
Het aanvankelijk wat voortkabbelende verhaal komt goed op gang als Boaz verneemt dat hij van zijn ouders een klas moet overslaan en zo Aïsha als klasgenootje dreigt te verliezen. Hij is woedend, rent als ‘een gewonde bizon met een indianenspeer in zijn rug en stoomwolken uit zijn neusgaten’ de duinen in en verdwaalt.
Sassen voelt haarfijn aan welke beelden voor kinderen werken en maakt zo alle emoties die ze oproept knap invoelbaar, geholpen door de fraaie, robuuste illustraties van Martijn van der Linden in primitieve volkskunststijl, die door de tekst heenlopen.
Dat Aïsha geen indiaan maar een vluchtelingenkind is, weet je dan allang. Maar Boaz ontdekt, dankzij zijn liefdevolle oma, dat dat verschil uiteindelijk niets uitmaakt. Een vriend is een vriend. De vorm waarin die komt, doet er niet toe. Aïsha is net zo veel of weinig indiaan als hijzelf.
En voor wie nu teleurgesteld is dat Een indiaan als jij en ik toch geen indianenverhaal is: Sassen strooit wel degelijk met leuke, informatieve indianenfeitenkadertjes in dit verrassend rijke boek – ook weer onder de motto’s ‘een verhaal is een verhaal’ en ‘er is geen vorm waarin ik pas’.