Österbotten, de 17e eeuw. De Zweedse soldaat Matts krijgt als beloning voor bewezen diensten een pachtboerderijtje toegezegd in het beboste oosten van het rijk. Hij noemt de plek Nevabacka; hij zal de drassige grond met eigen handen bedwingen. De aarde geeft hem voldoende terug, zolang hij in vrede leeft met het bos.
Vier eeuwen lang wisselen perioden van oorlog, hongersnood en voorspoed elkaar af. Generaties komen en gaan, er wordt geliefd, geleden, geboren, gestorven. Het bos wordt afwisselend getemd, ontgonnen en angstvallig vermeden. Desondanks houdt de familieboerderij stand.
Vierhonderd jaar later arriveert een vrouw met een urn in een stil huis in een nog altijd groot bos. Nu haar moeder er niet meer is draagt zij ook de verantwoordelijkheid voor Nevabacka. Hoewel ze er zelf bijna nooit kwam, voelt ze een diepe verbondenheid met de plek en de natuur. Niet alleen mensen hebben wortels in het landschap, het landschap heeft diepe wortels in ons.