Gevallen grootmachten
Aan alles komt een einde – ieder rijk valt. Soms duurt het langer, soms korter, maar ooit gaat elke grootmacht ten onder. Ook de Europese Unie en de Verenigde Staten zullen in hun huidige vorm over een tijdje niet meer bestaan. Dat mensen zich daarvan bewust zijn, blijkt wel uit het feit dat regelmatig naar de val van het Romeinse rijk verwezen wordt om de huidige staat van de westerse beschaving te duiden.
Zo’n vergelijking met het oude Rome is meestal bedoeld als waarschuwing: als we niet oppassen, gaat het met ons dezelfde kant op. Waarmee moet worden opgepast – klimaatverandering, migranten, corruptie, ziektes, inflatie – hangt af van degene die de waarschuwing laat klinken.
Dat roept de vraag op of er überhaupt iets te leren valt van het verdwijnen van rijken uit het verleden. Want wat waren eigenlijk de oorzaken van hun teloorgang – is er iets van een rode lijn te ontdekken? In Gevallen grootmachten. Van het Akkadische Rijk tot de Verenigde Staten doet de Zweedse historicus Dick Harrison een geslaagde poging die vraag te beantwoorden.
Harrison schrijft in een hoog tempo boeken van hoge kwaliteit: de afgelopen jaren onder meer De Dertigjarige Oorlog (2022), Heksenjacht (2024) en De geschiedenis van de slavernij (2023). Dat laatste boek was een geschiedenis van alle slavernij ooit, en Gevallen grootmachten is net zo ambitieus van opzet. Harrison bestudeert niet alleen voor de hand liggende voorbeelden als Perzië, het Romeinse rijk, de Chinese Tang-dynastie en het Ottomaanse rijk, maar ook, onder meer, de Maya, het Gupta-en Mogolrijk uit India en het Zweden van Karel XII.
De Republiek der Verenigde Nederlanden – in de zeventiende eeuw toch echt een grootmacht – ontbreekt helaas. En sommige andere rijken worden dermate kort behandeld dat ze weinig toevoegen aan het verhaal. Napoleon in zes pagina’s is de moeite niet.
Inscripties in spijkerschrift
Harrison begint zijn boek bij het Akkadische rijk, dat als het eerste imperium uit de wereldgeschiedenis wordt beschouwd. Sargon van Akkad zette rond 2335 v.Chr. de koning van deze stadstaat in het zuiden van Irak af, klom zelf op de troon en veroverde daarna grote delen van Mesopotamië. Na Sargons dood wisten zijn nazaten het rijk nog enige tijd intact te houden, totdat het rond 2150 v.Chr. onder de voet werd gelopen door de Goetaeërs, een volk uit het (Iraanse) Zargosgebergte.
Wat was hier gebeurd? Harrison duikt de zeer schaarse bronnen in en stuit op inscripties in spijkerschrift die suggereren dat er op een gegeven moment een opvolgingsstrijd uitbrak tussen verschillende troonpretendenten. Interne onrust zou het Akkadische rijk dus kwetsbaar kunnen hebben gemaakt voor aanvallen van buitenaf.
Volgens een andere, recente theorie werd het imperium van Sargon het slachtoffer van klimaatverandering. Mesopotamië had rond 2200 v.Chr. te maken met ernstige droogte en daardoor mislukte oogsten. Dat zou het Akkadische rijk dermate verzwakt kunnen hebben dat de Goetaeërs hun kans zagen.
Uiteindelijk komt Harrison in deze casus niet tot een hard oordeel. De bronnen zijn te schaars en de klimaatverklaring is interessant maar niet meer dan een theorie, vindt hij. Dit is ook de lijn in de rest van het boek: er moet ruim voldoende bewijs zijn voordat hij de ondergang van een imperium aan een bepaalde oorzaak toewijst.
Dat is een verfrissend zakelijke houding. De zoektocht naar het hoe en waarom van de val van grote rijken is immers nogal modegevoelig. Het is geen toeval dat in een tijd waarin de zorgen over klimaatverandering groot zijn, een veranderend klimaat steeds vaker genoemd wordt als de reden waarom een grootmacht verdween.
Eén verklaring is echter consequent populair bij historici, schrijft Harrison: de vermeende decadentie van de elite. Vooral in de negentiende eeuw, toen de geschiedschrijving als wetenschap werd uitgevonden, zag men overal verval dat door de overmatige consumptie van drank, voedsel, minnaressen en luxe teweeg was gebracht.
De neergang van Romeinse rijk gold als het bekendste voorbeeld van de rampzalige gevolgen van dit soort kwalijke genotzucht. Dat idee vond ook zijn weg naar de kunst, zoals bijvoorbeeld het schilderij Les Romains de la décadence (1847) van Thomas Couture, dat hangt in het Musée d’Orsay in Parijs. Naakte en halfnaakte Romeinse mannen en vrouwen genieten van overdadig drinken en feesten, beklimmen standbeelden en poepen op banken en vloeren. En wat te denken van deze strofe uit het beroemde gedicht Childe Harold’s Pilgrimage (1812) van Lord Byron?
‘First freedom, and then Glory – when that fails, / Wealth, vice corruption – barbarism at last …’
Harrison moet van deze moralistische verklaring niets hebben. In het langste hoofdstuk in zijn boek – logisch, omdat de val van het Romeinse rijk nog zo prominent aanwezig is in het maatschappelijk discours – loopt hij daarom tal van verklaringen voor Rome’s teloorgang langs – om ze een voor een van kanttekeningen te voorzien.
Hij begint met het wegstrepen van de reden die de Brit Edward Gibbon gaf in zijn beroemde, meerdelige The Decline and Fall of the Roman Empire (1776-1789). Volgens Gibbon waren de Romeinen door hun bekering tot het Christendom ernstig verzwakt: ze waren meer bezig met het hiernamaals dan met het leven op aarde, ze keerden zich af van geweld en hielden zich onledig met eindeloze theologische discussies. Voor de Germaanse barbaren werd het daarom een makkie het rijk binnen te vallen – eerst om te plunderen, daarna om te blijven.
Barbarenlegers
Aldus Gibbon, maar Harrison wijst er terecht op dat de centrale macht juist versterkt werd nadat het christendom onder Constantijn de Grote (270/288-337) de staatsgodsdienst was geworden. Ook de aanwezigheid van grote barbarenlegers an sich vindt hij geen afdoende verklaring voor de ondergang van het West-Romeinse rijk. De legioenen van de Romeinen waren in principe sterk genoeg om de aanvallers het hoofd te kunnen bieden. (Hij wijst er overigens terecht op dat het Oost-Romeinse rijk gewoon tot 1453 bleef bestaan en dat er ook sprake was van veel continuïteit tussen Rome en de barbaarse koninkrijken van de middeleeuwen.)
Nadat Harrison zo nog een aantal andere mogelijke oorzaken – klimaatverandering, epidemieën, belastingdruk – heeft afgeserveerd als dé reden waarom het Romeinse rijk in de vijfde eeuw ten onder ging, komt hij met zijn eigen verklaring: integratie, of beter, het gebrek daaraan.
De Romeinse keizers lieten namelijk Germaanse bondgenoten binnen het rijk toe, die ze vervolgens aan hun lot overlieten. Dat gaf die volken de kans een eigen koninkrijk te stichten, zoals bijvoorbeeld de Visigoten dat vanaf 418 deden in het zuidwesten van Frankrijk. De Romeinen hadden er beter aan gedaan deze voormalige hulptroepen „uit de weg te ruimen” aldus Harrison. „Als dit was bereikt, zou het waarschijnlijk mogelijk zijn geweest om de controle over de periferie te herstellen, parallel aan de implementatie van de broodnodige begrotings- en legerhervormingen.”
Zo komt hij toch nog vrij dicht uit bij de these dat het Romeinse rijk ten onder ging door de inval van barbaren – niet omdat de legioenen te zwak waren, maar omdat de Romeinen verzuimden Noord-Europese migranten écht te integreren, of ze eruit te trappen.
Darwinistische visie
Deze bevinding past goed bij de nogal darwinistische visie die Harrison heeft op de opkomst en ondergang van grootmachten. Kort en goed: imperia blijven bestaan totdat zich een concurrent aandient die militair sterker is en op het slagveld aan het langste eind trekt. Gekke religies, decadentie: het kan allemaal, zolang het de kracht van het leger van een staat maar niet aantast. Pas wanneer dat het geval is, komt het einde nabij.
De voorbeelden die hij geeft zijn legio. Het Indiase Mogolrijk (1526-1858) was fabelachtig rijk, maar stortte in toen de heersers in Delhi de interne controle over sommige provincies verloren, waarna de Perzische sjah zijn kans greep. En de Safawieden controleerden een grondgebied groter dan het huidige Iran, maar hadden aan het begin van de achttiende eeuw te veel agressieve buren om hun dynastie te laten overleven. Harrison realiseert zich dat zijn nadruk op de militaire factor „banaal” overkomt, maar meent terecht dat dit aspect binnen de geschiedwetenschap en de populaire cultuur nogal bekaaid vanaf komt.
Bovenstaande rijken bestonden tenminste nog een tijdje, maar bij veel andere grootmachten verliep het verval snel, omdat zij gecreëerd werden door charismatische, agressieve politici en generaals – denk aan de imperia van veroveraars als Dzjengis Khan en Timoer Lenk. Met hun overlijden verdween de lijm die het rijk bij elkaar hield.
Hiermee zijn we aangekomen bij wat Harrison de „zwakste achilleshiel” van dit soort grootmachten noemt: „de kwetsbaarheid van de machtsbeluste mensen die het op zich hebben genomen hun lot te bepalen”. Het ligt in de aard van imperia, aldus Harrison, dat zij precies het soort individuen aantrekken dat zich gemakkelijk ontwikkelt tot dictators, krijgers en moordenaars. „Vanuit dat perspectief bezien is het imperium, zelfs als model, een latent ziektepatroon in de menselijke samenleving. We krijgen de geschiedenis die we verdienen, en vaak kiezen we het verkeerde pad.”
Dat klinkt niet vrolijk. Harrison is echter voorzichtig positief over het voortbestaan van de belangrijkste westerse grootmacht van dit moment, de VS. Een democratie moet in staat zijn de benodigde aanpassingen te doen om op economisch en militair gebied overeind te blijven in een veranderende wereld. (Hierbij moet worden aangetekend dat Harrison zijn boek afrondde vóór de herverkiezing van Trump.)
En Europa? Harrison besteedt er geen woorden aan, maar uit zijn boek wordt duidelijk: de EU moet militair zo snel mogelijk op eigen benen leren staan als ze in haar huidige vorm wil overleven.
In ‘Gevallen grootmachten’ onderzoekt historicus Dick Harrison het onvermijdelijke lot van elke grootmacht: de ondergang. Dat geldt voor de Assyriërs, Babyloniërs, Maya’s, Romeinen, Perzen, Arabieren, Chinezen, Mongolen, Britten, Duitsers, Russen, Habsburgers en de Fransen. Allemaal hadden ze een groot en machtig rijk; ze hadden buurlanden onderworpen, koloniën gesticht en hun ideologieën en cultuur verspreid. Totdat ze alles wat ze hadden opgebouwd, weer verloren.
‘Gevallen grootmachten’ is een reflectie op bestuursvoering, macht en militaire kracht door de eeuwen heen. Historicus Dick Harrison onderzoekt hoe – in het verleden en het heden – rijken zijn ontstaan, hoe ze in stand werden gehouden, en welke zwakheden hun ondergang veroorzaakten. De antwoorden op die vragen bieden waardevolle inzichten, ook voor onze moderne tijd.
‘De Dertigjarige Oorlog is zo ongelofelijk veelzijdig, dat alleen een bijzonder stoutmoedig historicus het in zijn hoofd haalt het hele conflict in één boek te beschrijven.’ NRC over ‘De Dertigjarige Oorlog’
‘Een meesterlijke studie.’ Historisch Nieuwsblad over ‘De Zwarte Dood’
ISBN | 9789401920308 |
---|---|
Aantal pagina's | 448 |
Datum van verschijning | 20241107 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 166 mm |
Hoogte | 237 mm |
Dikte | 43 mm |