Het begin van alles
Nee, de geschiedenis van de mensheid is echt niet lineair
Wereldgeschiedenis Graeber en Wengrow zetten in een kolossaal boek onze opvattingen over het verloop van de geschiedenis op zijn kop. De geschiedenis van de beschaving was nooit zo lineair en wetmatig als vroeger werd gedacht.
Het is juichend ontvangen als ‘een intellectueel feestmaal’, een ‘briljant’ boek dat onze opvattingen over de wereldgeschiedenis totaal op zijn kop zet, en dat een ‘frisse bries’ laat opsteken in lang verstofte vakgebieden en breinen. Ook – wat zuiniger – als een ‘marketingsucces’, dat naadloos aansluit bij de behoefte aan ‘grote’ boeken die een ‘nieuwe’, liefst opbeurende visie ontvouwen op ‘alles’. Zie het daverende succes van Thomas Piketty’s Capital (2014), of van Rutger Bregmans De meeste mensen deugen (2019) en natuurlijk Sapiens (2014) van Yuval Noah Harari (inmiddels ook verkrijgbaar als graphic novel).
De loftuitingen en kreten van enthousiasme zijn maar al te begrijpelijk. Het begin van alles van David Graeber en David Wengrow is een meeslepende, soms adembenemende tocht in een tijdmachine naar vroeg menselijke beschavingen – met een prettige morele boodschap voor sociale hervormers: het móet kunnen (de vraag is wel: hoe). Tegelijk is het ook zo’n verstrekkend en kolossaal boek, dat het figuurlijk én letterlijk lastig is om er greep op te houden. Aan kennis maar vooral ambities ontbreekt het de auteurs niet. Graeber (die in 2020 overleed, kort na voltooiing van dit boek) is de bekendste van de twee. Behalve wetenschapper was hij een academische dissident en anarchist, die invloedrijke boeken schreef over schuld (Debt. The First 5000 Years, 2011) en ‘onzinbaantjes’ (Bullshit Jobs, 2018). Hij was toonaangevend in de anti-kapitalistische Occupy-beweging. Het begin van alles is een bewijs van zijn omnivore, avontuurlijke intellect.
Eerst de pluspunten. Graeber en Wengrow nemen de lezer mee op een verbluffend leerzame wereldreis langs gemeenschappen van prehistorische jagers en verzamelaars, vergane oude beschavingen en archeologische vindplaatsen, van Turkije (Göbekli Tepe) en India (Mohenjodaro en Harappa) tot Mexico (Teotihuacan) en de Verenigde Staten (Cahokia, Chaco Canyon). Wie nog met antieke schoolkennis gelooft dat ‘de beschaving’ begon in Egypte en zich via Athene en Rome verspreidde naar Den Haag, wordt door de auteurs uit de droom geholpen, met zachte hand maar onherroepelijk. Dat is natuurlijk niet echt nieuw. Ook in bestsellers als die van Harari is het westerse, eurocentrische perspectief verlaten, in academische boeken al helemaal. Maar Graeber en Wengrow stapelen de archeologische vondsten en inzichten zo hoog op dat er geen ontkomen meer aan is. Hun boek – en dat is tegelijk een minpunt – wordt bijna zelf een imposante vreemde stad waar je fijn in rondslentert maar ook makkelijk verdwaalt. Soms is het moeilijk door hun lange, gedetailleerde uiteenzettingen de rode draad vast te blijven houden.
Die is er wel. Met vereende krachten zetten antropoloog Graeber en archeoloog Wengrow zich af tegen een aantal ‘mythen’ die ons beeld van de menselijke geschiedenis lang hebben beheerst – en vervormd. Met name het idee dat in die geschiedenis een lineaire, wetmatige ontwikkeling schuilt, waar menselijke keuzes maar weinig invloed op hebben. Gemeenschappen evolueren in die deterministische visie van primitief naar beschaafd, in vaste etappes van jagen en verzamelen via landbouw naar stedelijke culturen en staten.
Dat miskent volgens Graeber en Wengrow de intelligentie en creativiteit van prehistorische en latere culturen. Maar ook de handelingsbekwaamheid van menselijke gemeenschappen om volop te experimenteren met uiteenlopende sociale en politieke arrangementen. De archeologische vondsten die ze over de lezer uitstorten dienen als fundament voor die stelling: de beschavingsgeschiedenis was nooit zo lineair en wetmatig als in de Europese wetenschappen vroeger werd gedacht. Hun doel – zeker dat van de anarchist Graeber – is ook actueel: ruimte scheppen voor sociale experimenten nu de wereld zich volgens hen volkomen heeft vastgedraaid.
Mythen
Vrijheid en dominantie spelen dan ook de hoofdrollen in het boek – en in de geschiedenis. Voortdurend leveren die twee strijd, waar komt dominantie vandaan? En hoe is een vrijere samenleving te bereiken, dat wil zeggen een waarin mensen zich vrij kunnen verplaatsen, geen bevelen hoeven op te volgen en de maatschappij naar eigen inzicht kunnen inrichten? Op het hóe komt niet echt een antwoord, maar de boodschap is helder: als het vroeger anders kon, moet het nu ook weer kunnen.
Om dat te onderbouwen trekken de auteurs gretig ten strijde tegen nog twee populaire mythen over vroege menselijke gemeenschappen en de oorsprong van sociale ongelijkheid. Die mythen zijn de idyllische ‘natuurtoestand’ van Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) en de woeste ‘oorlog van allen tegen allen’ van Thomas Hobbes (1588-1679). Volgens Rousseau leefden jager-verzamelaars in eenvoudige, egalitaire onschuld tot de corrumperende ‘beschaving’ (de ironie-tekens horen erbij) roet in het eten gooide, met dwingende sociale codes. In de visie van Hobbes was die beschaving juist de redding uit een permanente oorlogstoestand, waarin het leven voor de meesten kort en bruut was.
De ‘nobele wilde’-mythe van Rousseau spreekt nog steeds sterk tot de populaire verbeelding, van Hollywood-blockbusters zoals Avatar (met blauwe maar evengoed nobele bosbewoners) tot Sapiens van Harari, waarin net als bij Rousseau de ontdekking van landbouw de grote boosdoener is en de mensheid uit een egalitair paradijs verjaagt. Die kluisterde mensen aan het land en zwaar werk en maakte de opkomst mogelijk van vrijgestelde elites, koningen en keizers. Ook in klimaatdiscussies klinken echo’s van die lofzang op een inheemse, spirituele omgang met de natuur en de planeet. Van de weeromstuit duiken bij tijd en wijle dissidenten op die, met Hobbes in de hand, om het hardst roepen dat het leven in de Amazone of in de Kalahari heus geen pretje was, maar inderdaad ‘kort en bruut’.
Graeber en Wengrow zetten zich af tegen beide mythen. Nee, premoderne jagers-verzamelaars waren geen ordeloze woestelingen; ze deden niet onder voor moderne mensen in intelligentie en creativiteit. Daarmee treden de twee in het voetspoor van de beroemde Duits-Amerikaanse antropoloog Franz Boas (die ze in hun boek aanhalen), die begin twintigste eeuw de houdgreep van het racisme op de wetenschappelijke ‘volkenkunde’ doorbrak. Volgens Boas waren er geen ‘superieure’ en ‘inferieure’ rassen en was cultuur een veel betere verklaring voor de variatie in menselijk gedrag die etnografen waarnamen.
Maar, aldus Graeber en Wengrow, ongelijkheid heeft altijd bestaan en heeft geen eenduidige ‘oorsprong’ in de landbouw. Wel een duidelijke aanjager: de staat, die mensen dwingt en controleert. En omdat mensen van oudsher politieke keuzes maken is maatschappelijk ongelijkheid ook altijd inzet geweest van politieke strijd – net als nu.
Uit die overtuiging spreekt de geëngageerde inzet van de auteurs. Maar hoe overtuigend is hun verhaal?
Al te enthousiast is in elk geval de geruchtmakende opening van hun boek. Dat is een lange lofzang op het vrije leven en de egalitaire sociale ordening van Noord-Amerikaanse inheemse volken. Via Franse reisverslagen uit de achttiende eeuw zouden die hebben gediend als vonk in het kruitvat van de Europese Verlichting. Dat klinkt exotischer dan het is: ook de Amerikaanse Founding Fathers keken met een bewonderend oog naar de politieke coalitie die de Iroquois in 1722 sloten om onderlinge relaties en besluitvorming te regelen. Ze zagen er een model in voor de Amerikaanse Grondwet.
Maar Graeber en Wengrow zetten de zaak, ook volgens kenners van de Franse Verlichting, te zwaar aan. Ze geven één inheemse ‘filosoof-staatsman’, Kandiaronk, de eer bron te zijn geweest voor de Franse Verlichting. Daarvoor beroepen ze zich op de Dialogues (1704) van de Franse reiziger baron Lahontan, een boek vol filosofische en sociaal-kritische gesprekken met de Huron-hoofdman ‘Adario’ (gebaseerd op Kandiaronk). De inheemse denker levert daarin scherpe kritiek op de autoritaire staatsordening, wrede straffen en religieuze intolerantie van het toenmalige Frankrijk. Exegeten gaan er doorgaans vanuit dat het boek gefictionaliseerde sociale kritiek is van Lahontan zelf. Maar Graeber en Wengrow houden vol dat de lessen van Adario op waarheid berusten; dat ontkennen zou getuigen van misplaatst superioriteitsgevoel tegenover inheemse bronnen.
Verdacht
Dat laatste argument is goed gevonden, maar ook onheus; het maakt tegensprekers direct verdacht. Feit is dat er geen bewijs voorhanden is dat de Dialogues van Lahontan een waarheidsgetrouw gespreksverslag zijn. Integendeel, het ligt veel meer voor de hand dat het boek past in het literaire genre ‘maatschappijkritiek via een literaire omweg’, dat destijds in het absolutistische Frankrijk in zwang was. Critici van het ancien régime legden hun woorden liever in de mond van buitenstaanders, zoals een verre sauvage, al was het maar om censuur of arrestatie te voorkomen. De Lettres persanes van Montesquieu (1721) zijn er het bekendste voorbeeld van.
Ook op sommige andere punten draven de twee onnodig door in hun behoefte aan revisionisme. Keer op keer laten ze zien dat samenlevingen na opgedane slechte ervaringen – of om zich af te zetten tegen concurrerende uren – nieuwe, soms radicaal andere economische of politieke routes insloegen. Dat is genoeg om af te rekenen met dwangmatig evolutiedenken. Maar ze gooien het kind met het badwater weg. Is er helemaal geen evolutionaire lijn? En is over de sociale logica van de vroegste menselijke gemeenschappen, toen ‘alles’ echt begon, werkelijk niet veel meer te zeggen dan dat we genealogisch gezien ‘allemaal Afrikanen zijn’?
Hun ‘feestmaal’ van een boek (en dat is het) steekt daarom toch wat luidruchtig af tegen een verwante titel, de minstens zo verhelderende non-bestseller The Creation of Inequality (2014) van de antropologen Kent Flannery en Joyce Marcus. Die twee (hun boek is opgenomen in de online bibliografie van Graeber en Wengrow) hanteren een evolutionaire sociale logica die haaks staat op het (almost) anything goes van Graeber en Wengrow. Ze houden vol dat de oudste gemeenschappen van jagers en verzamelaars wel degelijk egalitair waren (‘voor het grootste deel van de wereld had Rousseau gelijk’). Meritocratische ongelijkheid stak de kop op zodra zich grotere groepen en clans vormden die ook (deels) aan landbouw en veeteelt gingen doen. Erfelijke ongelijkheid, de grote boosdoener, ontstond pas nadat ambitieuze individuen de macht wisten te verkrijgen of te grijpen.
Ook Flannery en Marcus onderstrepen dat zulke ontwikkelingen niet universeel of wetmatig zijn; maar ze zien wel een patroon. In hun boek doen ze ook een aardig gedachtenexperiment, dat ontnuchterend zal zijn voor de ware Rousseau-adept. Hoe zou de huidige samenleving eruitzien als jagers en verzamelaars er de baas werden, vragen ze zich af. Hun antwoord: etnocentrisch (jagers en verzamelaars kennen doorgaans een in- en een uit-groep, waarbij de eerste geldt als ‘de echte mensen’), in onze ogen seksistisch (vaste rolpatronen), maar ze zouden ook wars zijn van de extreme inkomensongelijkheid die moderne kapitalistische samenlevingen kenmerkt, gastvrij én filantropisch: gulheid was voor hen een plicht. Dat dan weer wel.
27-05-2022 Sjoerd de Jong
★★★★★ - de Volkskrant ★★★★★ - de Morgen
★★★★★ - Knack
★★★★ - De Standaard
Het begin van alles is een revolutionaire herziening van de geschiedenis van de mensheid. Het neemt je mee op een duizelingwekkende en meeslepende rit die 30.000 jaar en de hele planeet omspant.
Antropoloog David Graeber en archeoloog David Wengrow tonen aan dat het gangbare verhaal over het ontstaan van de mensheid - denk aan de boeken van Steven Pinker, Jared Diamond en Yuval Noah Harari - niet klopt. Ze beschrijven prehistorische megasteden, onontdekte matriarchaten, landbouwweigeraars en andere verrassende samenlevingen die ons huidige beeld van de geschiedenis onherroepelijk doen kantelen.
Deze internationale bestseller rekent definitief af met oude beperkende mythen die ons wereldbeeld tekortdoen. De geschiedenis laat zien dat ongelijkheid en discriminatie niet ingebakken hoeven te zitten in een complexe samenleving. Als we dit idee loslaten, kunnen we met meer inventiviteit en daadkracht onze huidige samenleving inrichten. Het is hoog tijd voor een nieuwe blik op de mensheid.
'Over dit boek gaan we het nog jaren hebben.' - Rutger Bregman
'Leest als een trein.' - AD
'Een monter vertelde, duizelingwekkend erudiete schatkist.’ - De Groene Amsterdammer
'Dit is geen boek. Dit is een intellectueel feestmaal.' - Nassim Nicholas Taleb
'Baanbrekend en brutaal... een opwindende leeservaring.' - The Guardian
'Briljant.' - The Atlantic
'Een radicale herziening van de geschiedenis van de mensheid.' - Rebecca Solnit
'Uptempo en met de potentie om een revolutie te ontketenen.' - The Sunday Times
'Fascinerend, uitdagend en verhelderend.' - Noam Chomsky
'Een krachttoer... Verpulvert de clichés in ons historisch denken.' - Knack
The New York Times Bestseller - BBC History Book of the Year - #1 Der Spiegel Bestseller
ISBN | 9789493213265 |
---|---|
Aantal pagina's | 656 |
Datum van verschijning | 20220331 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 151 mm |
Hoogte | 230 mm |
Dikte | 47 mm |