Het tegenwindschip
Intrigerende Estse roman over een zonderlinge astro-opticus
Jaan Kross In een pas nu vertaalde roman beschrijft deze Estse schrijver het leven van een zonderlinge astro-opticus, die zich met zijn uitvindingen op een geheel eigen wijze verzette tegen de nazi’s.
In een spiegelpaleis is niets wat het lijkt. Het is dan ook een ideaal decor voor een geromantiseerde biografie, omdat het de mogelijkheid biedt alles wat niet waar is waar te maken. Precies dat doet de Estse schrijver Jaan Kross (1920-2007) in zijn pas nu vertaalde roman Het tegenwindschip.
Hoofdpersoon is de astro-opticus Bernhard Schmidt (1879-1935), de zoon van een loods van het Estse eiland Naissaar. Zijn leven werd gekenmerkt door een afwisseling van tegenslagen en successen. Zo overleed Schmidts vader toen hij kind was, tuimelde het resterende gezin in de armoede en verloor hij op zijn veertiende zijn rechterhand bij een experiment met buskruit. Ondanks, of juist dankzij die handicap ging hij naar de technische hogeschool in het Saksische Mittweida, waar hij zich ontwikkelde tot een internationaal vermaard slijper van holle spiegels en lenzen, die in Europa hun gelijke niet kenden. In Mittweida zou hij dertig jaar wonen, totdat hij in 1926 bij de sterrenwacht van Hamburg-Bergedorf belandde.
Schmidt is de geschiedenis ingegaan als de uitvinder van een spiegeltelescoop waarmee beelden van het heelal konden worden gemaakt zonder optische afwijkingen. Nog altijd wordt op die manier astronomisch onderzoek gedaan.
Het voorwoord van Kross is in deze roman van wezenlijk belang, omdat de schrijver je hier waarschuwt voor zijn bedrieglijke spel met feit en fictie. Net zoals in zijn andere romans over historische Estse figuren, zoals de rechtsgeleerde Friedrich Martens en dominee Balthasar Russow, toont hij zich in dat opzicht ook in Het tegenwindschip een grootmeester.
Zo wisselt Kross verslagen van gesprekken met ooggetuigen af met hoofdstukken waarin Schmidt zelf de verteller is. Die gefingeerde delen moeten door tijdgenoten, die Kross interviewt, worden bevestigd. Maar anders dan je verwacht, veroorzaken ze juist een nog grotere mist. De waarheid wordt op die manier steeds meer opgeslokt door de fantasie.
Zonderling
Bernhard Schmidt is een dwarsliggende zonderling, die zijn onafhankelijkheid ten opzichte van de anderen koste wat het kost wil behouden. Als verstrooide uitvinder woont hij op een huurkamertje waar hij met een draaibank zijn spiegels en lenzen slijpt, zoals niemand anders dat kan. In dat kamertje is hij het gelukkigst.
Aan het begin van de roman volg je hem op een expeditie in 1928 naar de Filippijnen, waar hij een zonsverduistering gaat bestuderen. Meteen krijg je hier van zijn mede-expeditieleden te horen dat hij met zijn telescoop de beste foto’s van de zon heeft gemaakt. En ook al had je hiervoor nog nooit van Bernhard Schmidt gehoord, je beseft meteen dat je met een grootheid op zijn vakgebied hebt te maken.
In Mittweida leert Schmidt de gymnasiaste Johanna kennen, die net als hij in de ban is van de astronomie. Maar als ze in 1924 een serieuze verhouding krijgen, deinst hij terug. Twee jaar later vertrekt hij naar Hamburg, om er bij de sterrenwacht te gaan werken. Tegen Johanna, die inmiddels zijn assistente is, zegt hij dan dat ze niet met hem mee moet gaan. Ze moet maar met een ‘gewone’ man trouwen, wat ze vervolgens doet. Dat de ware reden voor die breuk een heel andere is, kom je pas aan het einde van het boek te weten, als Kross de bejaarde Johanna opzoekt om de ‘waarheid’ te achterhalen.
Schmidt is een alcoholist, die zich te buiten gaat aan drankgelagen in de plaatselijke kroeg. Hij leeft op bier en gebakken eieren. Alleen voor het ‘reinigen van zijn geweer’ bezoekt hij soms de hoeren van de Hamburgse Reeperbahn. Alles draait bij hem om zijn uitvindingen. Optische bedrijven dingen naar zijn gunst, maar hij weigert bij hen in dienst te treden, hoe goed ze hem ook willen betalen.
Mythes
Juist door dat autonome gedrag zijn er heel wat mythes omtrent Schmidt ontstaan, waarbij de grootste over zijn dood gaat. Want in 1935 sterft hij aan een longontsteking in een psychiatrische kliniek. Natuurlijk verleidt dat Kross tot speculaties over een andere mogelijke dood, zoals euthanasie door nazi-artsen. Zo onlogisch is dat niet eens, als je bedenkt dat Schmidt op een gegeven moment door de SD wordt ondervraagd omdat de Sovjet-Unie een van zijn telescopen wil kopen. Meteen is hij verdacht. Niet alleen vanwege dat contact, maar ook omdat hij een Est is. En aangezien Estland tot 1917 tot Rusland behoorde, is hij voor de SD automatisch een vijand van Duitsland.
In eerdere hoofdstukken is dan al verteld hoe Schmidts verhouding met die vroegere Russische overheerser is. Want Estland heeft behoorlijk onder de repressie van de tsaren geleden, met name aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, toen boeren op Naissaar massaal werden onteigend omdat het Russische leger vestingwerken op hun land wilde bouwen. Kross kan het dan ook niet laten om de tsaristische gouverneur uit die dagen belachelijk te maken. Het is vermakelijke, indirecte kritiek op de Sovjetbezetting van Estland, die in 1987 toen Kross zijn roman schreef, nog een feit was.
Schmidts afkomst was aanvankelijk een grote belemmering voor zijn carrière. Tenslotte komt hij uit een arm gezin in een uithoek van Europa, heeft hij niet aan een prestigieuze Duitse universiteit gestudeerd en is zijn Duits gebrekkig. Daarom ook laat Kross de minachting zien van sommige hoch-gebildete Duitsers voor iemand als Schmidt. De precisie en ironie waarmee Kross het lenzenslijpen van Schmidt beschrijft, dient duidelijk als tegenwicht voor die achterstelling.
De Duitsers worden nog meer zijn vijanden als in 1933 Hitler aan de macht komt en ze massaal meegaan in zijn waanzinnige ideologie, die hij veracht. Kross laat dat mooi zien als Schmidt gedwongen wordt de Hitlergroet te brengen en de mouw van zijn colbert bij het heffen van zijn mismaakte arm afzakt tot op de stomp. Het is een bijna filmische belediging van alles waar de nazi’s voor staan.
Schmidt raakt algauw in een depressie. Alles smaakt hem ineens naar koperroest. Zodra hij de Duitsers voor kakkerlakken begint uit te schelden, weet je dat zijn einde nabij is. In een hallucinerende droom stapt hij dan in het door hem in Estland ontwikkelde tegenwindschip om aan het nieuwe Duitsland te ontkomen, met Johanna aan zijn zijde. Dat tegenwindschip, dat door propellers wordt voortgestuwd, staat symbool voor alles waar Schmidt voor staat. Met die uitvinding wil hij de strijd aanbinden met al zijn tegenslagen. Jaan Kross heeft in zijn geromantiseerde biografie aan die strijd een eigen, geloofwaardige draai gegeven.
22-04-2022 Michel Krielaars
Jaan Kross (1920-2007) startte zijn literaire carrière in de jaren vijftig na zijn terugkeer uit Siberië, waar hij acht jaar gedwongen woonde. Na zijn ballingschap specialiseerde hij zich in het genre van de historische roman. Kross wordt algemeen gezien als de grootste Estische schrijver van de twintigste eeuw.
Over Tussen drie plagen:
‘Een daverend boek, meeslepend zonder ooit te emotioneel te worden.’ Trouw
‘Dit lijvige boek leest als een trein, biedt universele waarheden over collaboratie, verzet en conformisme, schittert in zijn rijke taal en beschrijvingen, openbaart de menselijke psyche in al zijn geledingen en vertelt ook nog eens een ontroerend, waargebeurd verhaal.’ NRC Handelsblad *****
‘Een geweldige roman (...) die zo levensecht is dat je al gauw vergeet dat je een historische roman leest.’ De Volkskrant *****
‘Bomvol intriges en avonturen, maar ook een onvergetelijk psychologisch portret in een prachtige rijke taal.’ Het Parool
ISBN | 9789044649727 |
---|---|
Aantal pagina's | 384 |
Datum van verschijning | 20220325 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 142 mm |
Hoogte | 220 mm |
Dikte | 28 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres