Kijken door een sleutelgat
Dit schrijversdagboek leest als een prachtige handleiding voor beginnende auteurs
Roger Martin du Gard Uit een selectie van zijn dagboeken, herinneringen en brieven blijkt waarom hij zo’n groot schrijver is, die de mensen tot op het bot kan fileren.
‘Ik houd ontzettend van mijn huidige eenzaamheid. Op dit precieze moment voel ik me gelukkig.’ Het is 1 januari 1933. De Franse schrijver Roger Martin du Gard is tweeënvijftig jaar oud en voelt zich bevrijd uit een ‘halve eeuw van traditionele verplichtingen’. Tegelijkertijd weet hij dat zijn vrouw Hélène bestaat en hij met zijn dochter Christiane kan telefoneren. Maar hij wil rust, om bijvoorbeeld vier uur lang in een hoekje in een café te zitten en onafgebroken naar mensen te kijken en te schrijven. Al het andere lijkt hem gedwongen, of hij nu bij zijn vrouw en dochter is of bij zijn beste vrienden.
Het heeft er onder meer mee te maken dat hij in hun gezelschap bijna nooit over zichzelf praat, zoals hij diezelfde dag noteert. Hoogstens zou hij dat bij zijn vrouw willen doen. Bij haar zou hij zijn hart willen uitstorten, maar de verschillen tussen hen beiden zijn zo groot dat hij niet oprecht kan zijn ‘zonder haar in haar vurigste overtuigingen, in haar opvatting over het leven, de mensen, goed en kwaad te kwetsen.’
Die eerste dagboekaantekening van het jaar 1933 is kenmerkend voor Roger Martin du Gard (1881-1958), een van de grootste Franse schrijvers uit de geschiedenis. Hij hield van eenzaamheid om in alle vrijheid te kunnen werken. Alleen door een boek na te laten hoopte hij te ontsnappen aan de dood en zichzelf te overleven. Dat hij die onsterfelijkheid bereikte, bleek toen hij 1937 de Nobelprijs voor Literatuur kreeg voor zijn meesterlijke roman Les Thibault, die zich afspeelt in een Parijse bourgeoisiefamilie voorafgaand en tijdens de Eerste Wereldoorlog. Die hoogste literaire eer kwam de schrijver overigens op aanvallen te staan van extreem-rechtse politici en intellectuelen, die het in de roman weerklinkende pacifisme verafschuwden.
Uit het door zijn vertaalster Anneke Alderlieste samengestelde privé-domeindeel Kijken door een sleutelgat. Dagboeken en herinneringen – dat ook brieven aan vrienden bevat – krijg je een intiem en boeiend inkijkje in het leven van deze schrijver. Je gaat zelfs bijna van hem houden, omdat hij zich door zijn obsessie met ziekte, ouderdom en verval en vooral door zijn bijna voyeuristische nieuwsgierigheid zonder gêne blootgeeft. In die kwetsbaarheid en introspectie is Martin du Gard groots. Zijn dagboeken zouden met gemak een handleiding kunnen zijn voor psychiaters.
Martin du Gard wil per se weten wat er in een mens omgaat en waar de irrationele menselijke begeerte vandaan komt. Zo bezoekt hij in 1932 het Institut für Sexualwissenschaft van de befaamde seksuoloog Magnus Hirschfeld in Berlijn en is hij er onder de indruk van de losse zeden van de jeugd, die vrij over liefde, seks en zeden praat. Eerder heeft hij in Parijs colleges bij leerlingen van Freud gevolgd.
Seksleven
Vooral zijn vriend André Gide heeft grote invloed op hem. Gide, een getrouwde homoseksueel, is buitengewoon openhartig over zijn seksleven. Zo bekent hij Martin du Gard in 1921 dat hij om tot een volledige zaadlozing te komen vijf, zes of zelfs acht keer moet klaarkomen, waarbij hij een tweede sekspartner en masturbatie nodig heeft om die reeks te voltooien. Het is allemaal te herleiden op zijn zondebesef in zijn jeugd, zegt Gide. Martin du Gard hoort het met rode oortjes aan, waarbij je meteen moet denken aan het eerste deel van Les Thibault, waarin de twee klasgenoten Jacques Thibault en Daniel duidelijk homoseksuele trekken vertonen.
Gide geeft hem ook literair advies. Zo schrijft Martin du Gard op 10 oktober 1921 aan zijn vriend Marcel de Coppet: ‘Gide zegt altijd tegen me dat ik niet voor stilist geboren ben, en dat ik alleen maar eenvoudig, sober hoef te schrijven.’
Interessant in dit heerlijke boek zijn ook de door Martin du Gard opgetekende uitspraken van Marcel Proust, die aan Gide had bekend dat hij al zijn ‘charmante liaisons’ met jonge mannen in À l’ombre des jeunes filles en fleurs had verdraaid. Zijn personages Gilberte, Gisèle en Albertine waren dan ook transposities van zijn jonge vrienden. ‘De echte titel van het boek is Les Jeunes Gens en fleurs’, aldus Proust.
Een andere opmerking van Proust gaat over stijl: ‘hoe meer ik werk, hoe meer ik ontdek dat je je, als je het verlangen hebt om dicht bij de waarheid te komen, niet meer om stijl kunt bekommeren.’ Kortom, als je het diepste wezen van de mens wilt bereiken, moet je je niet door stijl laten hinderen.
Het is iets wat ook voor Lev Tolstoj geldt, de Russische schrijver wiens Oorlog en vrede sinds de Eerste Wereldoorlog Martin du Gards literaire leidraad was. Bij Tolstoj ervaar je dezelfde diepzinnige psychologie en vertelkracht als bij hem. Een mooi voorbeeld daarvan is een dagboeknotitie van 10 juni 1924, waarin Martin du Gard de dood van zijn vader bijna even indringend beschrijft als Tolstoj in De dood van Ivan Iljitsj. Niet voor niets is de dood van de vader in Les Thibault een van de mooiste scènes uit dat boek.
De eerste helft van Kijken door een sleutelgat is dankzij zulke passages zowel een les voor beginnende schrijvers als een brevier van troost en zingeving. Ronduit vertederend is Martin du Gard als hij in 1902 aan een vriend schrijft dat hij behoefte heeft aan affectie en complimenten, en dat hij ‘gekoesterd, gewaardeerd en geliefd’ wil worden. Maar ook bekent hij onvermoeibaar nieuwsgierig te zijn en hij ‘de mensen thuis, aan tafel, in hun badkamer, in hun zitkamer’ wil betrappen: ‘ik zou bij de politie kunnen zijn, dan was ik denk ik ook romanschrijver geweest.’
Ideaal schrijversbestaan
Martin du Gard leidde een ideaal schrijversbestaan. Hij kwam uit een welgestelde familie en kon zich na afloop van zijn studie aan de École nationale des chartes onbekommerd aan het schrijven wijden.
Van zijn erfenis kocht hij in 1925 het vervallen landgoed Le Tertre van zijn schoonvader, waar hij zijn hele vermogen in zou stoppen om het te restaureren. Toen de nood aan de man kwam, kon hij van de royalties en voorschotten voor Les Thibault leven, waarvan het eerste deel in 1922 verscheen en het laatste in 1940.
Vanuit zijn zelfgekozen isolement neemt hij de politiek van zijn tijd net zo scherp waar als de mensen. Zo heeft hij begrip voor het ‘onrecht’ dat Duitsland na 1918 is aangedaan. En ook al voelt hij geen sympathie voor de nazi’s, hij begrijpt heel goed waar hun succes op is gestoeld. Maar als hij na de conferentie van München in 1938 beseft dat Hitler op oorlog uit is, verdampt zijn begrip meteen.
De oorlogsjaren brengt hij grotendeels in Nice door. Hij stoort zich er aan de baantjesjagers van het collaborerende Vichy-regime en verlangt terug naar het ‘beschaafde’ Europa van 1900. La Tertre is geconfisqueerd door Duitse militairen, die het zullen uitwonen.
Na de oorlog is hij lusteloos en depressief. In 1953, vijf jaar voor zijn dood, noteert hij in zijn dagboek: ‘Je bent je hele leven bezig jezelf te leren kennen, onvermoeibaar op zoek naar jezelf.’ Om te concluderen dat je jezelf pas op de ‘drempel van de ouderdom’ begint te ontdekken en er van de ‘zelfvoldane illusies waarmee je je zo lang hebt gevleid’ niet veel overblijft. Een betere levensles kun je niet krijgen.
29-04-2022 Michel Krielaars
ISBN | 9789029544986 |
---|---|
Aantal pagina's | 504 |
Datum van verschijning | 20220329 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 116 mm |
Hoogte | 194 mm |
Dikte | 34 mm |