Neven
Peter Middendorp (1971) krijgt nog niet helemaal de waardering die past bij de schrijver die hij is. Als schrijvers als Tommy Wieringa, Jaap Robben, Esther Gerritsen en Robbert Welagen succes hebben met hun werk, waarom dan de aan hen verwante Middendorp niet? Zijn vorige roman Jij bent van mij (2018) was zo adembenemend, zo ijzingwekkend sterk dat de literaire prijzen hem toch echt wel in veelvoud hadden mogen toevallen. Het bleef bij de prijs voor het Beste Groninger Boek – wat erg lokaal aanvoelde.
Niet onaardig bedoeld, en ook niet onterecht, want ja, het wás ook het Beste Groninger Boek: de nietsontziende vlakte van de noordelijke provincies, en de gevoelens van verlorenheid, leegte, sociale controle en machteloze benauwenis die daarvan kunnen komen, zitten in de haarvaten van Middendorps oeuvre, nog altijd.
Maar er is ook het nodige gebeurd in de twintig jaar sinds Noordeloos (2002) en Amateur (2005), twee romans over provinciejongens in wiens leven niet echt iets van de grond kwam, wat hen niet belette om een zekere zelfingenomenheid te koesteren. Middendorp ontgroeide het maaiveld met het tragikomische klapstuk Vertrouwd voordelig (2014). Een zeer grappige roman over nog zo’n knul, de zestienjarige zoon van de uitbater van de plaatselijke Blokker, wat hem voor het leven tekent – wat Middendorp ving in de onsterfelijke zinsnede: ‘hoe duur de overhemden of jasjes ook zouden zijn, om mij heen zou altijd een zweem van korting blijven hangen’.
Stroopsmeerderij
Na die provinciejongensromans was Jij bent van mij een stap van formaat – al ging dat ook over een man die nooit echt volwassen was geworden, woonachtig in ‘een mannelijk landschap, recht en duidelijk’. Tegelijk was de hoofdpersoon een verkrachter en moordenaar, hij sleurde een meisje (dat sterk deed denken aan de Friese Marianne Vaatstra) van haar fiets, iets wat hij een ‘ongeluk’ noemde – de vertelling was zijn apologie. Hij wekte empathie, met zijn excuses, zijn stroopsmeerderij, je ging hem z’n misdaad bijna vergeven.
Neven is een volgende stap op diezelfde weg – ook nu treffen we een dader die zich voordoet als slachtoffer, of eigenlijk: die zich een slachtoffer voelt (een type dat je, welbeschouwd, steeds weer tegenkomt in dit oeuvre). Hoofdpersonen zijn ditmaal Robert, tevens verteller, en zijn neef Arie. Maar omdat hun vaders elkaars broers zijn en hun moeders elkaars zussen, zijn ze ‘bijna broers, zo goed als broers’. Bijna identiek, maar toch ook niet. Hun band is de kern van de roman, want Arie was altijd net de slimmere, stoerdere, betere: voor Robert een bron van nooit verdwijnend ongemak. Dat is al vervat in deze anekdote van Robert: ‘Mijn vader zei altijd: als je Robert door de schutting gooit, kun je hem met Arie repareren. Er viel niets tegen in te brengen, al stak het me dat hij ons nooit omdraaide, altijd was ik degene die door de schutting moest.’
Inmiddels is de verhouding ingewikkelder geworden: Arie zit in een rolstoel en communiceert niet meer, het is de vraag of hij nog begrijpt wat hem gezegd wordt – zo niet, ‘zou [dat] een treurig lot zijn van mijn woorden’, stelt Robert, die op de dag waarop de roman zich afspeelt zijn neef meetroont naar Schiermonnikoog. Hij heeft er sowieso een handje van om de dingen op zichzelf te betrekken, op een manier waar soms een luchtje aan zit: ‘Er is één straf erger dan de rolstoel, en die is te moeten toezien hoe een ander in jouw plaats in een rolstoel zit, voor altijd […]’. Hm. Zo is ook die genoemde grap over de schutting nog pijnlijker als je hem andersom uitlegt: alsof de jonge Arie slechts een vat vol ‘reserveonderdelen’ was, die hij zelf niet nodig had. Maar zo ziet Robert het dus niet: veelzeggend.
Vrijheidsdrift
Er zitten vaker dubbele lagen in de zinnen. Het platteland zoals dat vroeger was beschrijft hij zo: ‘weelderig in de zomer, alsof het land een vrijheidsdrift bezat, die moest worden beteugeld omdat hij zich anders onder zijn eigen groeizaamheid zou verstikken’ – een uitweiding die net iets langer duurt dan in de cadans van de zinnen past, een zin die daardoor opvalt en extra lading krijgt (moest er soms nóg iemand beteugeld worden?). Zo springen ook verwijzingen naar een schelp, de noordkromp (waarvan de twee helften zo op elkaar lijken), en kraaien in het oog: moeten we daar metaforen in lezen?
Middendorp is een uitgekiend stilist, die met zijn gewiekste woorden veel gevoelens tegelijk kan oproepen, van medeleven tot argwaan. Hij schrijft zinnen als diamanten: hard, sterk en schitterend, en soms zijn ze zó gepolijst dat je ze ook een beetje gaat wantrouwen. Staat het er niet allemaal iets té mooi? Zeker als die rake, mooie woordjes afkomstig zijn van nota bene een doorgaans weinig spraakzame protagonist, heb je het gevoel dat Middendorp een spannend spel speelt – wat Jij bent van mij zo goed maakte.
Het sluimerende, groeiende wantrouwen wordt in Neven versterkt door de structuur van de roman, die een dreiging boven de gebeurtenissen laat hangen, wat de vraag opwerpt: hoe loopt dit af? Door het Waddenuitstapje heen – de veerboot, haring eten, met de rolstoel over het strand ploegen – is een bekentenis gevlochten die Robert aan zijn (misschien wel niets begrijpende) neef doet: hoe het nou écht zo gekomen is, dat hij in die rolstoel zit. Dat is een hachelijk verhaal: via Arie ging Robert zijn geld verdienen aan wietteelt, en dat ging van kwaad tot erger. Uiteindelijk werd Robert ‘een kraai die de wolven naar het slachtoffer heeft geleid’ – wat dat betekent wordt stap voor stap duidelijk.
Uitgekooktheid
Roberts verhaal is openhartig, pijnlijk eerlijk, larmoyant, soms dat allemaal tegelijk, of juist geen van alle (‘Als ik naar Arie kijk, zie ik mijn eigen gezicht, maar dan kapot, alsof ik mezelf vernietigd heb.’) De onzekere lading van de woorden geeft Neven veel spanning: legt Robert nou een bekentenis af, boetvaardig en ootmoedig, of veegt hij toch ook, een beetje venijnig, zijn straatje schoon? En die hoogkaraats formuleringen, zijn die een teken van eerlijkheid, of van retorische uitgekooktheid? Vergeet niet dat er ook nog een betekenisvolle voorgeschiedenis is: Roberts vader was een wrede man, die op zijn sterfbed toch nog domweg en dwingend om vergiffenis vroeg (‘de voorlaatste krachten van mijn vader werden met lange vingernagels in mijn onderarm geplant’). Zo waart er een wraakverlangen door Roberts gedachten.
Middendorp laat al die voorgeschiedenis meezingen en stapelt de spanning op tot een dramatische climax. Daarin overspeelt hij enigszins zijn hand, met in de laatste twee hoofdstukken een koele heftigheid die net iets te veel inschikkelijkheid vraagt van de lezer. Daarmee is Neven net geen perfecte roman, die Jij bent van mij toch niet helemaal evenaart. Maar het is wel duidelijk dat Peter Middendorp een schrijver is om rekening mee te houden.
De neven lijken als twee druppels water op elkaar. Alles hebben ze samen gedaan, vanaf hun vroegste jeugd. Opgroeien. Studeren. De wiethandel. Alles, totdat Arie zijn hoek van de handel verkoopt en Robert alleen in hun oude leven achterlaat, dat intussen in handen is van een nieuwe generatie criminelen: serieuzer, en meedogenlozer. Robert had zich hun leven altijd voorgesteld als een zeldzaam verhaal van liefde, loyaliteit en verbondenheid. Maar naarmate de tocht naar de Wadden vordert en moeizamer wordt, vraagt hij zich steeds meer af: klopt het wel wat ik altijd heb gedacht? Hebben we wel alles samen gedaan? Lijken wij wel net zoveel op elkaar als we altijd hebben aangenomen?
Neven is een onthutsende, zwartkomische noodlotsroman. Over de vraag of we elkaar willen, moeten, kunnen redden. Of we ons moeten verzetten tegen het noodlot of dat beter kunnen omhelzen.
ISBN | 9789403152219 |
---|---|
Aantal pagina's | 176 |
Datum van verschijning | 20220225 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 136 mm |
Hoogte | 215 mm |
Dikte | 15 mm |