Een roman over liefde, haat, mededogen, macht, vriendschap, geluk, taboes, verandering, en over de egosaurus, de kudde en de reiger. Een boek waarin het vrije woord nog wel springlevend is.
Lowie, het hoogbegaafde zoontje van een verloren gereden trucker en een drankverslaafde lellebel wrijft zijn twee besties (en de lezer) voortdurend en onverbloemd in dat onze evolutie van primaat in luizennest tot goeddeels kale aap met verstand niet bepaald het succes is geworden dat het had kunnen zijn. En dan heeft hij ook nog zijn eigen sores. Hij mist zijn vader steeds erger. Zal hij hem gaan zoeken? En zijn moeder is hem liever kwijt dan rijk. Durft hij haar te ontmaskeren als hun gezinsvoogd bij hen op bezoek is?
Vijfentwintig jaar later: is Lowie de man die hij wilde worden? Heeft hij zijn vader gevonden? Hoe is zijn relatie met zijn moeder? Maar natuurlijk ook: leven we dan eindelijk in de ideale samenleving of hangen we dan nog steeds de dwaas uit?
Chris van Hassel (1960)