Over de lente en de eenzaamheid
De conservatieve elite maakte de weg vrij voor de nazi’s
Duitse geschiedenis In haar sprankelende rechtbankverslagen uit de Weimarrepubliek laat Gabriele Tergit zien hoe rechters terreur de vrije loop lieten.
De Weimarrepubliek was behalve de eerste democratie op Duitse bodem ook de bakermat van de moderniteit. Of het nu ging om vernieuwende literatuur van schrijvers als Brecht, Tucholsky, Döblin, Irmgard Keun en de gebroeders Mann, het Bauhaus, de verregaande emancipatie van vrouwen en Joden, de opbouw van de moderne verzorgingsstaat, het gebeurde allemaal in het nieuwe Duitsland.
Tegelijkertijd hing er vanaf het begin een donkere wolk boven de jonge republiek. Dat kwam met name door de verloren oorlog, de ineenstorting van het keizerrijk en de verpaupering van de bevolking. In conservatieve kringen wentelden velen zich in nostalgie en rancune. Dat laatste richtte zich vooral tegen de Joden, die in het culturele leven van de republiek een prominente rol speelden.
Die spanning tussen het oude en het nieuwe overheerst in het onlangs verschenen Over de lente en de eenzaamheid. Berlijnse rechtbankverslagen 1924-1933 van de Duitse schrijfster Gabriele Tergit (pseudoniem van Elise Hirschmann, 1894-1982). Tergit, wier uit 1951 daterende Joodse familie-epos De Effingers vorig jaar werd herontdekt, begon haar schrijverscarrière als journalist en maakte naam als rechtbankverslaggever bij het links-liberale Berliner Tageblatt. Ze blonk uit door haar literaire aanpak, die van haar krantenstukken geestige, messcherpe columns maakte, waarin de samenleving onder de loep werd genomen. Tergit, die aanvankelijk nooit aantekeningen durfde te maken, centreert haar verslag meestal rondom een beslissende zin uit het proces dat ze volgt. Het leverde prachtige scènes op, die kenmerkend zijn voor de speelsheid van de vernieuwende journalistiek in die tijd.
Hoogverraad
Schokkend in Tergits reportages is de opstelling van de rechters, die de Weimarrepubliek verafschuwen en menen dat deze is voortgekomen uit hoogverraad. In de rechtbanken overheerst dan ook de geest van het verdwenen keizerrijk, waarbij rechters zich tot verdachten verhouden als Pruisische officieren tot hun ondergeschikten. Vanuit zo’n opstelling is het niet vreemd dat zij een sterke voorkeur koesteren voor de nazi’s als beschermers van hun land tegen het communistische gevaar.
Tergit zet die machtsverhoudingen neer met een scherp oog voor zowel de grote sociale ellende als de dagelijks verslechterende politieke situatie, die vanaf 1927 het karakter aanneemt van een burgeroorlog, waarin linkse knokploegen en nazi-stormtroepen elkaar te lijf gaan. Zo hekelt ze in de Weltbühne van 6 september 1932, in het verslag van een rechtszaak tegen een groep communisten die op grond van vage getuigenissen tot tien jaar tuchthuis worden veroordeeld, de zojuist ingevoerde ‘noodverordening tegen politieke terreur’. In het vervolg onthielden speciale rechtbanken verdachten het recht op een advocaat en andere rechtsmiddelen. Met deze maatregel liet de staat de terreur de vrije loop. Tergit schrijft erover: ‘jarenlang legde die geen strobreed in de weg, men mocht zowel vredelievenden als niet-vredelievenden met terreur bedreigen, moord verheerlijken, er mochten twee soorten recht worden geproclameerd, voordat de staat ingreep. Nu worden zowel het recht als de staat met de volle scherpte van de wet vernietigd.’
Het is alsof de republiek politieke zelfmoord pleegt door de nazi’s vrij spel te geven, omdat de noodverordening met name tegen de communisten is gericht en de rechters haar toejuichen. Als toetje schrijft Tergit dat hierdoor ook duidelijk wordt ‘hoezeer de nationaalsocialisten zich als hulpkracht van de politie beschouwen.’
Totdat de toon van Tergits rechtbankverslagen somber en streng wordt, valt er ook veel vermakelijks in Over de lente en de eenzaamheid te lezen. Vooral omdat veel van de rechtszaken die zij in de rechtbank van Berlin-Moabit bezoekt over oplichters, overspel, prostitutie, smaad en travestie gaan. Wat die travestie – een in Berlijn veelkomend verschijnsel – betreft, merkt ze met veel kritische ironie op dat een vrouw die zich als man verkleedt ‘door deze discrepantie tussen kleding en verschijning, afstotelijke, ieder schaamtegevoel kwetsende indruk’ gewoon veroordeeld wordt, terwijl een man die zich als vrouw verkleedt zo’n fatsoenlijke indruk maakt ‘dat de rechtbank het rondhangen in deze kleren niet per se als een verstoring van de openbare orde beschouwt en hem vrijspreekt, dat wil zeggen, hij wordt om dezelfde reden vrijgesproken als waarom hij werd vastgehouden.’
Bigamist
Aangrijpend is de rechtszaak tegen een bigamist, waarin de hele tragiek van de nasleep van de Eerste Wereldoorlog besloten ligt. De man is in 1916 getrouwd ‘waarschijnlijk om verlof te krijgen en een meisje voor een paar dagen in de Heimat.’ Maar na zijn terugkeer in 1919 is zijn meisje er met een ander vandoor en ziet hij haar nooit meer. Geld om te scheiden heeft hij niet en hij laat het op zijn beloop.
Wanneer hij als straatverkoper van chocolade, tussen de ‘bibberaars en mannen zonder benen, zonder armen’, een lichtekooi leert kennen, gaat hij zich ‘behalve met chocolade ook met het souteneurschap’ bezighouden. Het meisje, dat van hem houdt, wil met hem trouwen om te kunnen stoppen als prostituee. Jaren later leiden ze een kleinburgerlijk leventje. Hij heeft een bloeiende meubelmakerij, zij is huisvrouw. Als hij in 1926 eindelijk gaat scheiden van zijn eerste vrouw en zijn bigamie uitkomt, komt hij voor de rechter en krijgt hij zes maanden onvoorwaardelijk, terwijl zij wordt vrijgesproken. En dan schrijft Tergit tot slot: ‘Een meubelmakersechtpaar, vriendelijke burgermensen lopen de zaal uit en waren ooit pooier en lichtekooi, ploert en loeder. Voor alles wat er tussen 1914 en 1924 gebeurde, zou je amnestie moeten verlenen.’
Na 1927 worden haar verslagen grimmiger van toon. Zoals op 17 juli 1930, als ze het heeft over de lichte straffen voor een groepje jonge nationaalsocialisten die een Joodse verkoper van communistische kranten met messteken om het leven hebben gebracht. Ze eindigt haar verslag met de conclusie dat het voor eigen rechter spelen in Duitsland steeds meer voeten aan de grond krijgt. Als je vervolgens terugdenkt aan het terugverlangen van de rechterlijke macht naar de keizerrtijd en de hoop dat die wensdroom met steun van de nationaalsocialisten kan worden gerealiseerd, dan is het nog maar een kleine stap naar de ‘kroning’ van Adolf Hitler. Dat de ‘werklozen, de stoffenverkopers, de boekhouders en postbodes’, die tijdens de ‘burgeroorlog’ van de nadagen van de Weimarrepubliek op straat tegen de communisten vechten, zich als SA’er, SS’er of Hitlerjunge militaire rangen aanmeten om zich belangrijk te voelen, verraadt in alle opzichten hun bereidheid om de oorlog van 1914-1918 voort te zetten, met als inzet de overwinning op iedere denkbare tegenstander.
12-11-2021 Michel Krielaars
ISBN | 9789083095912 |
---|---|
Aantal pagina's | 320 |
Datum van verschijning | 20210913 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 141 mm |
Hoogte | 211 mm |
Dikte | 28 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres