Waar is het lam?
Deze gedichten schetsen een ontstellend beeld van de hopende, verlangende mens
Mustafa Stitou Ouder, kind, dichter, lam. Vanuit vele oogpunten roept de nieuwe dichtbundel van Stitou vragen op over welk offer de mens in de huidige wereld bereid is te brengen en waar hij hoop uit kan putten.
Dat ik ooit nog eens de Bijbel zou openslaan naar aanleiding van een dichtbundel, had ik tot voor kort niet voor mogelijk gehouden. Niet dat er niet vaker religieuze verwijzingen voorkomen in recente dichtbundels, maar ik voelde niet eerder de behoefte daar meer context bij te zoeken. Dat Waar is het lam? me wél nieuwsgierig maakt, heeft er wellicht mee te maken dat dichter Mustafa Stitou me nergens van probeert te overtuigen. Hij legt geen betekenis op, heeft geen directe boodschap.
Waar is het lam? is geen religieuze bundel, maar een bundel die religiositeit onderzoekt als een van de vele menselijke, ondoorgrondelijke drijfveren. De stem van de dichter is niet beperkt tot een ik-figuur, maar spreekt vanuit verschillende perspectieven. Nu eens zoekend, dan haarscherp, is de vertelinstantie een scherpte-zoekende camera. Hiermee schetst Stitou een ontstellend beeld van de mens, die maar blijft hopen op een betere wereld, en blijft verlangen ergens deel van uit te maken.
De titel van de vijfde dichtbundel van Mustafa Stitou (1974) is ontleend aan een citaat uit Genesis 22:7, zo staat genereus vermeld bij het motto (‘We hebben vuur en hout, zei Isaak, maar waar is het lam voor het offer?’), voor wie Bijbelverhalen niet onmiddellijk paraat heeft. Het verhaal van Abraham die de opdracht krijgt zijn zoon te offeren om zijn trouw aan God te bewijzen, dient als achtergrond voor de gedichten waarin Stitou vragen oproept over welk offer de mens in de huidige wereld bereid is te brengen, waar hij hoop uit kan putten, welke rituelen daartoe worden aangewend.
Rituelen hoeven niet ingewikkeld te zijn, blijkt uit het gedicht ‘Karton’:
Een stuk karton. Een stanleymes.
Links op het karton schrijf ik met stift
de goede dingen, rechts de slechte.
Met mijn linkerhand houd ik het
met uitgestrekte arm op ooghoogte
stevig vast, met mijn rechterhand
snijd ik het in één vloeiende beweging
in tweeën. De slechte dingen vallen
op de grond, de slechte dingen gooi ik weg.
Het is de uitdrukking van een verlangen
maar zolang ik deze handeling
op gezette tijden blijf herhalen
ook de bevrediging ervan.
Wat de goede en wat de slechte dingen zijn, komt de lezer niet te weten. Het gaat hier dan ook meer om een handleiding, een manier om met de slechte en de goede dingen om te gaan, dan om een hartenkreet – hoewel uit de aanhoudende behoefte aan een ritueel blijkt dat de zielennood hoog is.
Kenmerkend voor een gedicht van Stitou is dat de taal zelf niet ingewikkeld is, maar wat hij ermee oproept gelaagd is. Het lezen van het gedicht heeft opvallend genoeg eenzelfde uitwerking als wat in het gedicht wordt beschreven: zowel de uitdrukking als bevrediging van een verlangen. Alles wat we met een bepaalde intentie herhalen, kan een kalmerende uitwerking hebben, zoals de dwangneuroot in ons weet.
Wekker
Waarom citeert Stitou, die islamitisch is opgevoed, uit het Oude Testament, en niet uit de Koran, waar het verhaal van Isaak ook een plek heeft? Wil hij aangeven dat (de verschillen tussen) de oude geschriften er niet toe doen? Of valt deze beslissing onder de verwijdering van ouders of ouderfiguren? De moederfiguur heeft een wrange glansrol, als ‘zij’ in het openingsgedicht en meer uitgesproken in het slotgedicht, waardoor haar aanwezigheid de vorm van de bundel bepaalt en ‘rond’ maakt. De bundel opent met een nachtmerrie:
Ze droomt dat haar broer
zijn zoon zal offeren
door met zijn auto
(een blauwe Citroën DS 23)
over hem heen te rijden.
Ze wil hem tegenhouden
maar komt niet door de menigte heen
die vanachter dranghekken het schouwspel gadeslaat.
Deze menigte, en de dreiging van de auto, roept een terroristische daad op. Vanuit het perspectief van de genoemde broer gaat het om een offer. De ‘zij’ wil hem tegenhouden, maar zit klem.
De vrouw die geen kant op kan, is een terugkerend thema in de bundel, en zindert ook door waar de vrouw een keuze lijkt te hebben. In het prachtige slotgedicht ‘Mosque shaped alarm clock’ wordt het geloof beschreven als onderbreking van een gesprek:
Weer schalt vanuit de minaret, die zich op het dressoir
verheft tussen kiekjes van kleinkinderen en het grote
scherm van de tv, de stem van de muezzin de woonkamer in,
mechanisch, robotachtig, en maakt een eind aan het gesprek.
De toewijding van de moeder aan het bidden, haar rotsvaste geloof, blijkt uit de bezwerende volgende regels: ‘Ze wordt geroepen om te bidden, trekt zich/ in een hoek van de kamer stil terug. Engelen,/ profeten, openbaringen, eeuwigheid — ze twijfelt niet,/ je weet het zeker, getwijfeld heeft ze nooit.’ De zoon neemt op meerdere niveaus afstand van zijn moeder, van klein naar onbevattelijk groot. Door haar moskee-wekker te beschrijven en het geloof te reduceren tot een wereld in het klein op het dressoir, door haar gade te slaan, als onderwerp van een gedicht. Door zijn afstand te verklaren tot wat zij gelooft, in de slotregel:
Gebaard heeft ze je, opgevoed, een vreemde zien worden,
maar losgelaten nooit en jij haar evenmin; ongeduldig
blijf je wachten, kinderlijk verongelijkt, haar onverdeelde
aandacht wil je, overtuigd dat dood is dood.
De moeder heeft een leven na de dood, de zoon niet. De kans dat zij dit verschil kunnen overbruggen is onwaarschijnlijk, toch laten ze elkaar – binnen de ruimte van dit gedicht in ieder geval – niet los. Stitou laat zien dat schrijven soms iets mogelijk maken is.
Slachting
Het offer wordt in deze indrukwekkende bundel vanuit uiteenlopende perspectieven onderzocht. Vanuit de ouder, vanuit het kind, vanuit de dichter Mo die zich bij een schoolbezoek door kinderen berecht voelt, en – schokkend genoeg – vanuit het offerlam zelf, in een zevendelig, indringend gedicht dat pijn, paniek en slachting voelbaar maakt. Zoals Stitou de woorden kiest, zijn ze bijna te proeven:
Dan wordt binnenstebuiten
over voorpoten en hals gesjord
in een zak gestopt om ontvlekt
te worden en tot bidkleed verwerkt
mijn bloedbevuild vacht, klooft
de engel met een klauw mijn
tors glijden soepel mijn magen
in de armen van de patriarch
die ze de gesluierden overhandigt
(haastig zijn ze het huis uit gehold)
De gedachte dringt zich op dat onze omgang met elkaar, met dieren en de natuur, om een groter offer vraagt dan een lam. Stug blijven hopen op een betere wereld – in een wereld die van mensen moe is – is misschien niet anders dan keer op keer de vraag stellen: ‘Waar is het lam?’, zonder te zien dat wijzelf het offer zijn.
Stitou doet hier wijselijk geen uitspraak over. Hij is alweer op weg naar het volgende perspectief.
03-06-2022 Maria Barnas
Een woordvoerder prijst een nieuw soort offerdier aan. Het haar van een vrouw valt uit omdat ze een hoofddoek draagt. In een simulator wordt een god langdurig blootgesteld aan kosmische straling. In zijn vijfde dichtbundel zet Stitou een wereld neer die zowel archaïsch is als hedendaags, en onderzoekt hij het drama van het offer vanuit verschillende invalshoeken. Draait het uiteindelijk om angstbezwering? Is het gevaar dat moet worden afgewend ingebeeld of reëel? Veel gedichten laten zich lezen als een associatief commentaar bij het Bijbelvers waaraan de bundel zijn titel ontleent – de vraag van Isaak aan zijn vader, de patriarch Abraham, als ze onderweg zijn naar de offerplaats en de schrik het kind om het hart slaat. Waar is het lam? is intrigerende en indringende poëzie, waarin het persoonlijke en politieke, droom en werkelijkheid, vrees en verlangen continu op elkaar ingrijpen.
ISBN | 9789403170619 |
---|---|
Aantal pagina's | 96 |
Datum van verschijning | 20220412 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 160 mm |
Hoogte | 229 mm |
Dikte | 9 mm |