A.D.
Wie maakt zich nog fiere illusies over de VOC-mentaliteit? Het gaat er ronduit beestachtig aan toe op en rond het schip dat oostwaarts vaart in de nieuwe roman van Gustaaf Peek. Wie bijvoorbeeld gewond en dus extra kwetsbaar is, neemt zich voor om dan maar de hele nacht wakker te blijven, ‘hij zal in z’n tong blijven bijten om niet weg te vallen, zodat maats hem niet kunnen bevuilen, hem niet onderpissen of hun pik tussen z’n slapende lippen wringen’. Het is wreed en kennelijk doodnormaal, zo doet de achteloosheid van de mededeling vermoeden. En het staat niet op zichzelf, in Peeks vijfde roman A.D. – wreedheid speelt erin, zou je kunnen zeggen, de hoofdrol. Van een pijntje kijkt niemand op, lijfstraffen die half-onbedoeld in een brute dood resulteren zijn geen uitzondering.
De roman speelt zich af in het jaar 1597, op ‘een schip van meer dan honderd mannen, jongens en enkele vrouwen’, dat ‘op zoek is naar nieuwe specerijeneilanden’ – als we op de flaptekst mogen afgaan, want binnenin de roman wordt zulke informatie niet gegeven. Daar is Peek van het inzoomen, louter inzoomen. Vanaf de eerste hoofdstukken schakelt hij van het ene bemanningslid naar het andere, zo ongeveer per alinea verschuift het perspectief, van de ene maat naar het andere bemanningslid naar de volgende opvarende. Bij wie je dan weer in diens handelingen, waarnemingen en gedachten gekatapulteerd wordt, die ook nog door elkaar lopen, in lange, door komma’s aaneengeschakelde zinnen – en zo de volgende alinea weer, en weer.
Golven
Dat vergt een inzoomende leeshouding: je wordt als lezer gedwongen telkens stil te staan, je te oriënteren, je af te vragen wie dit is, wat deze woorden betekenen, en dat is nog los van de vragen waar in het schip de ra’s en de rusten zitten, wat het eigenlijk zijn. Peek doet niet aan toelichten of verduidelijken, en dat maakt A.D. een zeer uitdagende leeservaring. De zinnen dwingen het leestempo en de concentratie van de poëzielezer af, of van de hardop-lezer: toen ik een pagina voorgelezen kreeg, bekommerde ik me even niet om wat er precies stond of wat me ontschoot, op de golven van de taal was het goed meedeinen.
Uniek proza biedt A.D. dus ontegenzeggelijk – proza waarin ieder woord is uitgedacht en clichés afwezig zijn, waarin niets er zomaar of gewóón staat. Proza dat ontzag afdwingt, ook al omdat het is geschreven met groot oor voor ritme en klank – let eens op het klinkerrijm in deze zin (die zich op een eiland afspeelt, daarover zo meer): ‘Die avond moest het feest zijn, opeens is er olie voor de lampen, worden er tappen in de bewaakte vaten geslagen, en omdat de bossen te hol voor een goede jacht zijn geworden, moeten ze de zee op, nog ver voor het eerste licht, ze krijgen de sloep en de boot, mogen hun eigen netten gebruiken.’ Proza vol gevoel en zwier, maar dat wel eerst ontleed moet worden voor het te savoureren valt.
Peeks roman is niet plotgericht, hij biedt vooral een reeks tableaus. Hij registreert, en dan nog vaak op een secundaire manier: je ziet de personages eerder reageren dan dat je de gebeurtenis zelf waarneemt. Zoals in een scène waarin een reeks mannen opgehangen wordt: ‘Het touw schiet omhoog, trekt de nek van de man in een onmogelijke houding. De man hangt en bungelt, de soldaten lijken tevreden, kijken hoopvol naar de kapitein. De nieuwe dode mag omlaag.’
Uitdagend en bijzonder dus, maar ook frustrerend. Je gaat je afvragen: heeft een roman dan niet méér nodig dan alleen taal? Waaróm schrijft Peek er zo omheen, wat wil hij? De opeenvolging van alledaagse scheepsscènes (inclusief alledaagse wreedheden) in het eerste deel van A.D. past misschien bij de landerigheid van een eindeloze zeereis, maar het zijn ook (te) véél scènes. En het wisselende perspectief toont treffend hoe het schip op mensen inwerkt, maar maakt het verhaal ongericht: de personages komen niet echt tot bloei als individu, ze blijven vooral onderdeel van het meerkoppig monster dat de bemanning heet. Steeds blijft het proza zo samengebald, zo suggestief, zozeer een puzzel dat het je weleens te moede wordt – in het bijzonder in hoofdstukken die dialogen weergeven; daar weigert Peek soms te vermelden wie er met elkaar praten, zelfs met hoeveel ze zijn, en dan praten ze ook nog langs elkaar heen.
Eiland
Deinen dan maar, zien waar het schip strandt? Er gebeurt wel iets wanneer het schip een eiland bereikt en de schepelingen daar moeten blijven: het perspectief verschuift dan definitief van de bemanning naar één enkele jonge eilandbewoner, met wie we de invasie van het eiland meekrijgen. Dan ontvouwt zich iets meer van wat A.D. wil zijn, uitzoomenderwijs: een verhaal over de rooftochten van de Hollandse vloot. Maar Peek is, weten we al van zijn eerdere historische romans, geen schrijver bij wie je ooit denkt: goh, wat wéét hij veel! Zijn focus is in de eerste plaats een literair werk. Die situering in het verleden betekent natuurlijk wel iets – maar de impact van wát hij zegt blijft nu achter bij hóé hij het zegt. De ondertoon is er telkens een van wreedheid, de doodnormale ontmenselijking van slaven aan boord (‘ze moet weer het dier worden dat een ander mens als een mindere tegemoet kan treden, dat de afwezigheid van straf als beloning opvat’), en van de bewoners van de kusten die het schip passeert, ‘beesten’ en ‘apen’. Maar de grootste beesten waren natuurlijk al die tijd de Hollanders van het schip.
Die boodschap voelt als een karige oogst en misschien is mijn oogst te karig, delft een andere lezer er meer uit op. Maar dat aanhoudend complexe proza benam mij de kans om dichtbij te komen – althans, ik kwam wel bij de wreedheid, maar niet bij de menselijkheid.
‘Er zweeft veel op zee vanaf de mars. Een school vliegende vissen kan onverwacht in een horde ratten veranderen, verre golven kunnen op verloren geliefden gaan lijken, de horizon kan opeens bomenrijen herbergen, en hoeveel uitgehongerde mannen hebben niet meerminnen zien wegglippen in de watervlugge wentelingen van dolfijnenstaarten.’
1597. De jonge Republiek der Nederlanden stuurt reusachtige schepen oostwaarts. Om buit te vergaren, het fundament voor een ontluikend wereldrijk. Een schip met meer dan honderd mannen, jongens en enkele vrouwen dwaalt over zee op zoek naar nieuwe specerijeneilanden. Het leven voor de mast is rauw en gevaarlijk. Na vele ontberingen en omzwervingen bereikt het schip een onbekende kust. De eilandbewoners zien vreemde mensen naderen. Er volgt een ontmoeting die de koers van beide volkeren de komende eeuwen zal bepalen.
ISBN | 9789021428444 |
---|---|
Aantal pagina's | 352 |
Datum van verschijning | 20210928 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 149 mm |
Hoogte | 223 mm |
Dikte | 34 mm |