‘Dichten is geen wedstrijd, ook al kun je er prijzen mee winnen,’
schreef Remco Campert eens, ‘maar daarmee ben je nog niet de
beste. Dat begrip bestaat niet in de poëzie.’ Hij mijmert verder
en levert zich over aan een gedachtegang. ‘Misschien zou je
Gorter de beste dichter van de Lage Landen kunnen noemen,
maar daar komen Lucebert, Kouwenaar, Van Ostaijen en Claus
al aangesneld. En Frank Koenegracht. Voor die laatste ben ik
bereid “de beste” even te aanvaarden. Even maar, want ik wil
hem niet verstikken. Dit overkwam me bij nauwkeurige herlezing
van Koenegrachts verzamelbundel. Neem het gedicht Epigram.
Mijn ziel is onzichtbaar en stroomt aldoor
maar ik blijf zo kalm als een raam op zondag
en in mijn verbeelding zit ik
tweemaal zo stil als jullie denken
terwijl alles wat donker is komt aansluipen
als een langzame lelijke vlieg.
En al ons denken is als een hondje
in de bocht van de weg.
Bij het laatste beeld spits ik de oren. Dit is geen slapende hond,
maar een klaarwakkere. Het is de poëzie zelf.’